e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwijmelen (het) houdt geen baan: helt gɛ̄i̯n bān (Bree), baden: bāi̯ǝn (Lommel), banzelen: banzǝlǝ (Weert), dantelen: dãndǝlǝ (Gingelom), dazelen: dāzǝlǝ (Maasmechelen, ... ), dǭzǝlǝ (Val-Meer), een slechte gang (hebben): šlęxtǝ gāŋk (Smeermaas), geen spoor (houden): gɛ̄i̯ spȳr (Meeuwen), geen vaste gang (hebben): gē̜i̯nǝ vastǝ gāŋk (Sittard), hoddelen: hodǝlǝ (Moresnet), hǫdǝlǝ (Hoensbroek), hot en haar (lopen): hȳt ɛn hār (Paal), hot en haar lopen: hȳt ɛn hār lupǝ (Koersel), kriskras gaan: kreskras ˲gǫn (Halen), krom lopen: krǫmp luu̯ǝpǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), kuieren: kø̜i̯ǝrǝ (Terlinden), niet rechttoe lopen: ni rɛxtu̯ lūpǝ (Bokrijk), overweer lopen: øvǝrwiǝr lōpǝ (Diepenbeek), schaffelen: sxafǝlǝ (Herk-de-Stad), scheef lopen: sxęi̯f lūpǝ (Rummen), scheigelen: šęi̯gǝlǝ (Maastricht  [(zwaaiend lopen)]  ), schrankelen: šraŋkǝlǝ (Heel, ... ), schravelaar: šrāvǝlē̜r (Meeswijk  [(schravelend paard)]  ), schravelen: sxrāfǝlǝ (Hasselt), sxrāvǝlǝ (Achel, ... ), sxrǭfǝlǝ (Leopoldsburg), sxrǭvǝlǝ (Berverlo), šrāfǝlǝ (Gemmenich, ... ), šrāvǝlǝ (Heel, ... ), šrāvǝlǝn (Urmond), schudden: šø̜dǝ (Einighausen), schurgen: sxø̜̄rgǝ (Maxet  [(als een kruiwagen)]  ), šø̜rgǝ (Stramproy), slingeren: sleŋǝrǝ (Rummen), sløŋǝrǝ (Venray), šleŋǝrǝ (Haelen, ... ), šlęi̯ŋǝrǝ (Gronsveld), slodderen: šlǫdǝrǝ (Waubach), slodderenteren gaan: šlǫdǝrǝntē̜rǝ gǭn (Boorsem), struimelen: strȳi̯ǝmǝlǝ (Kwaadmechelen  [(strompelen)]  ), stultes: stø̜ltǝs (Schimmert), stɛltǝs (Smeermaas), sukkelkloot: segǝlklut (Genk), taperen: tāpǝrǝ (Heerlen, ... ), toefelen van hot naar haar: tufǝlǝ van hǫt nǭ hār (Puth), van hot naar haar (lopen): van hyt nǭ hār (Tessenderlo), van hot naar haar lopen: vān hǫt nǭ hār lǫu̯pǝ (Mechelen), waggelen: wakǝlǝ (Montfort), wie een zatte (gaan): wi ønǝ zǭtǝ (Oost-Maarland), zagen: zii̯ǝgǝ (Hasselt), zigzag over de weg (gaan): zexzax ōvǝr dǝ węx (Tessenderlo), zwabberen: žwabǝrǝ (Baexem), zwadderaar: zwadǝrɛ̄i̯ǝr (Tessenderlo), zwieken: zwieken (Lummen, ... ), zwijbelen: žwibǝlǝ (Herten), zwijmelen: zwimǝlǝ (Bocholt, ... ), zwimǝlǝn (Neerpelt), zwīmǝlǝ (Neeritter, ... ) Het heen en weer gaan van de standerd. [N O, 42m] || Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83] I-9, II-3