18950 |
bretsig |
baldadig (persoon):
brétsig (Q095a Caberg, ...
Q095p Maastricht),
dartel:
brętsǝx (Q109p Hulsberg, ...
Q198b Oost-Maarland,
Q096d Smeermaas),
brɛtsex (Q095p Maastricht),
geil, wellustig:
breesetig (Q003p Genk),
bretsich (Q111p Klimmen),
bretsig (Q095p Maastricht),
bretzig (Q095p Maastricht, ...
Q096c Neerharen),
brèdsig (Q111p Klimmen),
Een enkele keer gehoord door de informant.
bräöstig (L325p Horn),
kolder:
(afl. van ''brats'' (zie de brats steekt hem); het paard wordt tengevolge van de aandoening kolderig of wild)
bretsig (Q112a Heerlerheide),
manziek:
bretzig (Q096c Neerharen),
onkuis:
bretsig (Q111p Klimmen),
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek p. 26 s.v. "bretsig"dartel, wulps
brètsjich (Q113p Heerlen),
speels:
brètzig (Q095a Caberg),
Zo wordt het ook genoemd.
bretsig (Q095p Maastricht),
wulps:
bretsig (Q095p Maastricht),
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek p. 26 s.v. "bretsig" = dartel, wulps
bredsig (Q101p Valkenburg),
zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig
bretsig (Q095a Caberg, ...
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht)
I-9, III-1-4, III-2-2
|
|