e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bree

Overzicht

Gevonden: 6062

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plakken: plakken (Bree) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(iets) bevinden constateren: kònstatère (Bree) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(iets) zich niet aantrekken niet laten aangaan: de maos tich det neet loaten aangoen (Bree) Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)] III-1-4
(kleine) zelfstandige middenstander: middestander (Bree) Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
(met) het hoofd stoten botsen: botsə (Bree), bòtse (Bree, ... ), zeinə koͅp botsə (Bree), stoten: mətə koͅp stytə (Bree), zi-jne kop stute (Bree, ... ) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen stevige stompels: stevige stimpels ónder höbbe (Bree) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(zich) bukken (zich) bukken: bokə (Bree), zich bókke (Bree) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: bevötsje (Bree), deipdiekske (Bree), deipdikske (Bree), deipkleidje (Bree), deipmötske (Bree), dréjtip (Bree), duipdiêkske (Bree), duipkleidsje (Bree), duipkleitsje (Bree), duipmötske (Bree, ... ), døͅpdikskə (Bree), døͅpkleͅitše (Bree), døͅpmətskə (Bree), halspleͅkəkə (Bree), navelbendsje (Bree), navelbentje (Bree), navelbentsje (Bree), navəlbeͅntšə (Bree), pesdōk (Bree), pisdook (Bree), pisdók (Bree), roͅywməts (Bree), vuul (Bree), vy(3)̄l (Bree), wenjel (Bree), wenjəl (Bree), wetəplak (Bree), zeiverlepke (Bree, ... ), zeͅivərleͅpkə (Bree) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> <naam>: eine zien naamfiest veeren (Bree, ... ), naamdaag (Bree), naamdaag vere (Bree, ... ), mei: de mei van eene veere (Bree), mei (Bree), mei vieren: de mei van eene veere (Bree) 2. Patroonfeest of naamdag. || Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] III-3-2
[falie] falie: falie (Bree), Dit droegen de vrouwen zes weken na de dood van een naast familielid.  falie (Bree), voile (fr.): vool (Bree), vy(3)̄l (Bree), ZND35,010b: Bestaat niet meer.  vyəl (Bree), ZND35,010b: Dit gebruik bestaat bijna niet meer.  vuul (Bree), zwarte voile (fr.): zwartə vo.l (Bree) falie [ZND m] || falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || rouwsluier || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3