e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L209p plaats=Merselo

Overzicht

Gevonden: 3435
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
azijn azijn: ázien (Merselo), edik: Ki‰ke as eek: zuur kijken Mit eek vángde gén vli‰ge: Met snauwen krijgt men niets gedaan  eek (Merselo) azijn III-2-3
baantje glijden op het ijs slibberen: slibbere (Merselo), slibberen (Merselo) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] III-3-2
baard baard: baard (Merselo, ... ) baard [DC 01 (1931)] III-1-1
babbelaar karamel: kermél (Merselo), kárremél (Merselo), rababbel: snoepgoed  rababbel (Merselo) babbelaar [SGV (1914)] || caramel III-2-3
baby, zuigeling jonge dochter: vgl. Vd s.v. "jongedochter"ongehuwde vrouw  jòngdaochter (Merselo), jonge zoon: jòngezoeën (Merselo), kindje: kiēndje (Merselo), kleine, een -: enne klaene (Merselo), ’n klaen (Merselo) baby, zeer jong kind || baby/kleuter van het mannelijk geslacht || baby/kleuter van het vrouwelijk geslacht || pas geboren meisje || pasgeboren jongen III-2-2
bak om boter in te kneden botterkom: [botter]kǫm (Merselo), botterschotel: [botter]sxōtǝl (Merselo), karnbuut: kęnbøt (Merselo) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
baker baakster: syn.: wiesvrouw  baokster (Merselo) baakster III-2-2
bakken bakken: bakke (Merselo), bàkkə (Merselo), t is gebakke: het is voor elkaar Al t bákke en t browwe valle nie alt aeve go‰d uut: Alles wat men maakt, is niet altijd even goed  bákke (Merselo) bakken [RND], [SGV (1914)] III-2-3
baksteen baksteen: bakstęǝn (Merselo), tichel: tixǝl (Merselo) Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.] II-8
baktrog baktrog: baktrog (Merselo), meeltrog: mē̜ltrox (Merselo), mē̜ltrǭx (Merselo) De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)] II-1