e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spanbalk schamper: šęmpǝr (Molenbeersel), spanbalk: spanbalk (Lummen), španbalǝk (Herten), spanbalkje: spanbɛlǝkskǝ (Thorn), steun: stø̄n (Leunen), steunbalk: stø̄nbalǝk (Maxet, ... ) De balk die tussen de ijzerbalk en de penbalk bevestigd is. [N O, 29f] II-3
spanblok klemblok: klemblok (Lommel), spanblok: spanblok (Lommel), spanblǫk (Maasbree), španblǫk (Heerlerheide) Een halfrond blok hout waarop men het leer met behulp van een spanriem spant. Zie afb. 17. [N 60, 58; N 60, 54b] II-10
spanblokje cale: kal (Bilzen, ... ), calletje: kalǝkǝ (Bilzen), kɛlkǝ (Dilsen), lijmcale: lęjmkal (Bilzen), onderlaag: oŋǝrlāx (Bleijerheide), sou-laag: sulǭx (Sittard), spanblok: špānblǫk (Mechelen), spanblokje: spanblø̜kskǝ (Ottersum, ... ), spanblǫkskǝ (Leopoldsburg, ... ), španblø̜kskǝ (Heel, ... ) Elk van de houten blokjes of plaatjes die tussen de bekken van de lijmknecht of bankschroef worden aangebracht ten einde het werkstuk bij het vastklemmen niet te beschadigen. [N 53, 221a; monogr.] II-12
spanels duitse els: dø̜jtsǝ ɛls (Roggel), duitse spanels: dø̜jtsǝ španɛ̄ls (Roggel), pruise els: prȳsǝ ɛls (Maasbree), spanels: spanɛls (Milsbeek), španɛls (Bleijerheide), stikels: štekɛls (Bleijerheide) De kleine, fijne, gebogen els waarmee gespannen wordt. Zie afb. 5. [N 60, 176d; N 60, 176b; N 60, 56] II-10
spanhout balk: balǝk (Berg / Terblijt), gaffel: gafǝl (Opitter), hanghout: haŋkhǫwt (Horst, ... ), hangstek: haŋstɛk (Kuringen), hardhout: hat hǭt (Riemst), hout: holt (Venlo), knuppel: knø̜pǝl (Boekend), kuil: kyl (Heerlen), latje: latje (Tegelen), %%meervoud%%  latjes (Rotem), rolhout: rǫlhǫwt (Maasmechelen), rǫlǫwt (Maasmechelen), scheer: sxīr (Blerick), slachthout: šlaxhōt (Eijsden), spalken: spalkǝ (Meijel, ... ), špalkǝ (Helden), spanbalkje: spanbalǝkskǝ (Neerpelt), spęnbalǝkskǝ (Neerpelt), spangriet: špangrī.t (Panningen), spanhout: spanhǫwt (Neerpelt), španholts (Kerkrade), španhōt (Kerkrade), španhōts (Kerkrade, ... ), španhǫwt (Oirsbeek, ... ), spankluppels: spanklø̜pǝls (Heythuysen), spanner: španǝr (Gulpen), spanscheer: špānšiǝr (Eys), spansels: spansǝls (Berverlo), spanstek: spanstɛk (Diepenbeek, ... ), španstɛk (Beek), španštɛkǝ (Buchten), %%meervoud%%  spanstękǝ (Borgloon), spanstok: spanstok (Alken), spanstuk: spanstøk (Gruitrode, ... ), spanthout: spanthǫwt (Meijel), spreier: sprɛjǝr (Rekem), spreitsen: špręjtsǝ (Bleijerheide), stek: stē̜kǝ (Heesveld-Eik), stɛk (Opglabbeek, ... ), štɛk (Heerlen, ... ), %%meervoud%%  stękǝ (Nieuwerkerken, ... ), steunbalken: steunbalken (Tegelen), stø̄nbalǝkǝ (Sint-Truiden), stok: stok (Grazen), stǫk (Horst), stuk hout: støk hǫwt (Mal), toegespitste stok: toegespitste stok (Tegelen), trekbalk: trɛkbalk (Helchteren) Het hout dat meer specifiek gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Men steekt het hout achter de achillespezen van de achterste poten, vaak voorzien van inkepingen, waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen. Overeenkomst van betekenis met het begrip "slachthout" is duidelijk zodat voor nogal wat respondenten de begrippen "slachthout" en "spanhout" samenvallen. De informant van P 50 merkt op, dat er gaten in deze balk zitten waardoor een spie steekt. Aldus kan het spanstuk voor twee doeleinden gebruikt worden. Zie ook het lemma ''slachthout''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 68] II-1
spanijzer ijzeren baar bet twee pinnen: ęjzǝrǝn bār bę twī penǝn (Sint-Truiden), ijzeren pin: īzǝrǝ pen (Mechelen), ijzertje met pikjes: ęjzǝrkǝ mɛt pekskǝs (Beringen), spanhaak: španhǭk (Gulpen), spanijzer: spanijzer (Sint-Truiden), spanizǝr (Neerpelt), španizǝr (Hoensbroek, ... ), %%meervoud%%  spanīzǝrs (Ottersum) IJzer met pinnetjes - volgens de informant uit P 176 zijn het er twee - dat ook gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Volgens de informant uit K 358 wordt dit spanijzer tussen het schaambeen geplaatst. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 68] II-1
spankoord graankeuring: grǭnkø̄riŋ (Kaulille), graankoord: grǭnkōr (Lummen), kaartouw: kō.rtǫw (Kanne), ketting: ketting (Lummen), kettinkje: kęteŋskǝ (Paal), keurtouw: kȳrtǫw (Weert), koord: kjuǝt (Wellen), kǫǝt (Berlingen, ... ), kǭ.rt (Aldeneik), kǭt (Bommershoven, ... ), kǭǝt (Alken), koordje: kørtjǝ (Meijel), loktouwtje: lǫktǫwkǝ (Meijel), regelaar: rēgǝlār (Neeritter, ... ), rijntouw: rī.ntǫw (Maastricht), touw: tǫw (Aldeneik, ... ), touwtje: tǫwkǝ (Meijel) Het koordje waarmee men het schoen kan verstellen. [N O, 19n; Jan 158; Coe 139; Grof 161; N O, 36j add.] II-3
spanlat van de spanzaag de spand: dǝ spānt (Bergen, ... ), draaikluppel: drɛjklø̜pǝl (Roosteren), klippel: klē̜pǝl (Sevenum), klungelaartje: kløŋǝlē̜rkǝ (Montfort), kluppeltje: klø̜pǝlkǝ (Weert), knevel: knɛjvǝl (Mechelen), knɛ̄vǝl (Noorbeek, ... ), koppelhoutje: kǫpǝlhø̜jtjǝ (Herten), kruk: krøk (Vlodrop), spander: spɛndǝr (Ell), spanhebel: španhēbǝl (Lutterade), spanhout: spanhǫlt (Blerick, ... ), spanhǫwt (Meijel), španhōt (Mechelen), španhōts (Bleijerheide, ... ), španhǫwt (Posterholt, ... ), španhǭt (Margraten), špānhǭt (Noorbeek, ... ), spanhoutje: spanhø̜̄ltjǝ (Ottersum), spanhø̜jtjǝ (Obbicht), spanhø̜ltjǝ (Blerick), španhø̜ltjǝ (Baarlo, ... ), spanklep: spanklɛp (Dieteren), spanklippel: spanklepǝl (Meijel), spankluppel: spanklø̜pǝl (Stevensweert, ... ), španknø̜pǝl (Buchten, ... ), spanknuppel: spanknøpǝl (Blitterswijck), spanknø̜pǝl (Urmond), španknøpǝl (Brunssum), španknø̜pǝl (Klimmen), spanlat: spanlat (Blerick, ... ), španlat (Brunssum, ... ), spanlatje: spanlɛtjǝ (Maasbree, ... ), španlɛtjǝ (Herten), španlɛtsjǝ (Bleijerheide), španlɛtšǝ (Eijsden, ... ), spanner: spalǝr (Venray), spanǝr (Bilzen, ... ), španǝr (Brunssum, ... ), špɛnǝr (Beegden), spanning: španeŋ (Herkenbosch), spanningstek: spǫneŋstɛk (Oost-Maarland), spanstek: spanstɛk (Haelen, ... ), španštɛk (Baexem, ... ), spanstekje: španštɛkskǝ (Herten, ... ), spanwig: španwex (Herten), stek: stɛk (Diepenbeek), vregel: vrøjǝl (Grathem), vrē̜gǝl (Hoensbroek), vręjgǝl (Heerlerheide), vregelaartje: vręjǝlē̜rkǝ (Montfort), vregelhout: vrēgǝlhōt (Waubach), vrēgǝlhōts (Eygelshoven), vrēgǝlhōǝt (Nieuwenhagen), vregelhoutje: vrøjǝlhø̜jtjǝ (Grathem), vregelstek: vręjgǝlstɛk (Holtum), vregeltje: vręjgǝlkǝ (Guttecoven), wartel: wartǝl (Obbicht), weerhout: wē̜rhǫwt (Roosteren), wig: wex (Dilsen, ... ), wrongel: vrǫŋǝl (Echt) Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.] II-12
spannaad spannaad: spannaad (Dilsen), spannǫ (Meijel), spannǭt (Maasbree, ... ), špannoat (Bleijerheide), špannǭt (Heerlerheide, ... ) De naad die ontstaat doordat men de randen van het leer naar binnen draait en aan de binnenkant vastnaait. Na het naaien spant men het leer op en wrijft men de naad glad. "Een spannaad heet een naad, die twee lederstukken zoodanig met elkaar verbindt, dat de kanten juist tegen elkaar komen, zoo zijn b.v. de zijnaden bij gezette laarzen, bij rijglaarzen, de achternaden bij laatstgenoemden en bij tonglaarzen, zoomede dikwerf de naden, die het tongblad met de schacht verbinden, spannaden of gespannen naden." (Kn√∂fel I, pag. 174). Zie afb. 29. [N 60, 55] II-10
spanne spaa: I, II, III(-).  spàa (Tongeren), Sub span: men zegt: spaa (Tongeren), spaar (Hoeselt en Spouwen), spaas (Vlijtingen) en aspougne.  spaa (Tongeren), spaas: Sub span: men zegt: spaa (Tongeren), spaar (Hoeselt en Spouwen), spaas (Vlijtingen) en aspougne.  spaas (Vlijtingen), spanne: en span (Tessenderlo), sjpan (Sittard), sjpān (Montzen), spa.n (Meeswijk), spa[o}n (Sint-Huibrechts-Lille), span (As, ... ), spang (Genk), spanne (Heusden, ... ), spān (Opgrimbie, ... ), spoan (Bree), špannĕ (s-Gravenvoeren), (= span: afstand tussen duim en pink v.e. uitgespreide hand).  schpan (Heer), Als bij t knikkeren de knikkers korter dan een span van elkaar liggen, wordt dat als raak beschouwd: "knup en span!". Span dao: kijk daar!  span (Weert), Be spàn, zònder spàn: knikkerterm.  spàn (Sint-Truiden), Het is nog geen span lang. (Knikkersp.) Een span bijkomen (dichter bij de pot komen).  span (Lommel), In gebruik als maateenheid bij het knikkerspel om op te meten, wie het dichtst bij de pot ligt.  span (Venray), Kil. spanne, intervallum inter pollicem et minimum digitum.  span (Hasselt), Knikkerspel: als uitroep: spaan! of spaan euver! indien twee knikkers op een spanbreed van elkaar liggen.  spaan (Maastricht), Knikkertermen als: dóbbel span, bie-span (ik verbied je te spannen), tik-én-span (bracht dubbele winst).  span (Zolder), n Span is de afstand tussen de duim en de middelvinger van een opengespreide hand (ook volgens André Stevens en Paul Achten), maar anderen beweren dat n span de spanwijdte is tussen de duim en de pink (Van Dale, Xavier Staelens, Jules Frere).  span (Kortessem), NB spanne, meten met de "span"(z. ald.).  span (Meerlo, ... ), Resterende afstand tot de knikker, met één uitgespreide hand overspannen. Als je wilde helpen met de tweede hand, moest je roepen: "Twie haans miech urre sjao"- Als je de knikkers dan verder verwijderde was dit ten nadele van de tegenspeler.  span (Diepenbeek), spar: schpar (Valkenburg), sjper (Gronsveld), spaar (Val-Meer, ... ), sparre (Amby), spār (Bilzen, ... ), [Met afbeelding].  spaar (Hoeselt), Dat blad is maar een span lang.  spḁr (Niel-bij-St.-Truiden), Dei dèèr ès veef spoare brèèd, dat ès iets te brèèd vjèr in dat koet.  spoar (Eigenbilzen), pag. 16-17: Dit werd vroeger gespeeld, onderweg naar school (te voet) op het fietspaadje langs de weg. Wie begint werpt zijn knikker vooruit. De tweede speler werpt om dicht genoeg bij te komen liggen zodat hij t kan meten met n handspan [n spoeër]. Als de afstand kan gemeten worden, win je 1 knikker. Geraakt zonder te kunnen meten, is ook een knikker. Geraakt en kunnen meten is 2 knikkers. Niet geraakt en niet kunnen meten: Mis, haha. Als een speler van de andere wint begint het spel opnieuw.  spoeër (Diepenbeek), Sub span: men zegt: spaa (Tongeren), spaar (Hoeselt en Spouwen), spaas (Vlijtingen) en aspougne.  spaar (Grote-Spouwen, ... ) 1. Bij het knikkerspel: de spanwijdte tussen de uiteengespreide vingers en dat van pink tot duim. || 2. Span (breedte, gemeten met duim en wijsvinger). || [I]. 1. Afstand tussen de top van de pink en de top van de duim. || [Knikkerspel:] n Handspan. || Afstand tussen de toppen van duim en pink als men deze zo ver mogelijk van elkaar verwijdert. || Afstand tussen duim en middelvinger, dit is geen vaste afmeting. || Afstand tussen duim en middenvinger. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Een spanne (wat men met de hand overspannen kan, b.v. bij het knikkerspel). [ZND 07 (1924)] || Handspan bij knikkeren. || I. Span: afstand (2 dm) tussen pink en duim. || I. Span: Afstand tussen de toppen van duim en pink, als men die zo ver mogelijk van elkaar verwijdert. || Span (knikkerterm). || Span (met duim en pinktop te bespannen lengte ong. 20 cm). || Span, lengtemaat tusschen uitgestrekten duim en wijsvinger. || Span, ruimte tussen uitgestoken toppen van duim en pink. || Span. || Span1: Afstand tussen de toppen van de duim en pink, als men die zo ver mogelijk van elkaar verwijdert. || Span: [Span]. || Span: Afstand tussen pink en duim, gestrekt. || Span: Spanwijdte tussen de toppen van duim en pink (term uit het knikkerspel). || Span: spanwijdte. || Spanne (afstand tussen gestrekte duim en middenvinger) b.v. bij knikkerspel (3/4 voet). || Spanne: afstand tussen top van de pink en top van de duim, zover mogelijk uit elkaar gespreid: maat bij knikkeren. || Spanwijdte tussen duim en middenvinger. || Spanwijdte. III-3-2