e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spanzaag blokzeeg: blǫk˲zēx (Maastricht), boog: bōx (Leopoldsburg), boogzaag: bōx˲zǭx (Leopoldsburg), brandhoutzaag: brānthǭlt˲zāx (Ottersum), brandhoutzeeg: branthǫwt˲zē̜x (Boshoven, ... ), brantjhǫwt˲zē̜x (Heel), brantjhǫwt˲zɛ̄x (Tungelroy), dromzeeg: drǫmzē̜ǝx (Niel-Bij-Sint-Truiden), grote zeeg: grōǝtǝ zē̜x (Maasbracht), handzaag: haŋk˲zāx (Baarlo), handzeeg: hantj˲zē̜x (Echt, ... ), hant˲zē̜x (Schimmert), hānt˲zē̜x (Eijsden, ... ), houtzeeg: hōts˲zē̜ǝx (Eygelshoven), hǫat˲zē̜x (Mesch), hǫwt˲zē̜x (Haelen, ... ), hǭt˲zēx (Margraten), klompenzaag: klǫmpǝzǭx (Leopoldsburg  [(om brandhout te zagen)]  ), klotsjeszaag: klø̜tskǝs˲zāx (Blitterswijck  [(om brandhout te zagen)]  , ... ), knabbenzeeg: knabǝziǝx (Zonhoven), knabǝzē̜x (Dilsen), knabǝzɛ̄x (Stramproy  [(spanzaag met grove rechte tanden om kachelhout te zagen)]  , ... ), kortzeeg: kørt˲zejx (Maasmechelen), kǫrt˲ziǝx (Zonhoven), kǫrt˲zē̜x (Gronsveld, ... ), raamzeeg: rā.mzē̜.x (Sittard), rāmz ̇ē̜x (Roermond), rāmzēx (Diepenbeek), rāmzē̜x (Einighausen, ... ), rāmzɛ̄x (Jabeek, ... ), rǭmzēx (Maastricht), rǭmzē̜x (Bilzen, ... ), spanzaag: spanzāx (Blerick, ... ), španzāx (Egchel, ... ), spanzeeg: spanzēx (Maastricht), spanzē̜x (Altweert, ... ), spanzɛ̄x (Stramproy, ... ), španz ̇ē̜x (Roermond), španzē̜.x (Sittard), španzē̜x (Baexem, ... ), španzē̜ǝx (Bleijerheide, ... ), špānzē̜x (Noorbeek, ... ), stootzeeg: štōt˲zē̜x (Sittard), trekzeeg: trek˲zē̜x (Brunssum), trek˲zē̜ǝx (Hoensbroek), tręk˲z ̇ē̜x (Roermond), tręk˲zēx (Maastricht), tręk˲zē̜x (Beegden, ... ), tręk˲zē̜ǝx (Bleijerheide, ... ), vonkelhoutzeeg: fiŋkǝlhōt˲zēx (Diepenbeek), fuŋkǝl(h)ōt˲zē̜x (Bilzen), vuŋkǝl(h)ōt˲zē̜x (Bilzen), vø̄ŋkǝlhǭt˲zē̜x (Noorbeek, ... ), zaag: zāx (Venlo), zeeg: zēx (Maastricht), zē̜x (Heerlerheide, ... ) Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.] II-12
spanzaagarmen armen: ē̜rmǝ (Leopoldsburg), ɛrm (Limbricht, ... ), ɛrmǝ (Montfort), ɛrǝm (Geulle, ... ), ɛ̄rm (Montfort), balkjes: balkskǝs (Bilzen), benen: b ̇ęjn (Herten), beugels: bø̄gǝls (Leopoldsburg), bogen: bōgǝ (Tessenderlo), handvatten: hantj˲vatǝ (Herten), krukken: krø̜kǝn (Stein), scheien: šęjǝ (Herten), spanarmen: španɛrǝm (Heel), zaagbeugels: zāx˱bø̄gǝls (Ottersum), zagenarmen: zāgǝnɛrǝm (Panningen), zeegarmen: zē̜x˱ɛrǝm (Dilsen, ... ), zegenarmen: zē̜gǝ-ɛrm (Heugem, ... ), zē̜ǝjǝ-ɛrǝm (Bleijerheide), zijstukken: zištø̜k (Sittard) De twee korte, verticale delen waartussen het zaagblad door middel van de stelknoppen ingespannen wordt. De armen dienen bij sommige spanzagen ook als handvat. Zie ook afb. 18. [N 53, 8e; N I, 1 add.] II-12
spar den: den (Amby, ... ), dèn (Epen), d‧ɛn v. (Eys, ... ), eigen spellingsysteem in volksmond  dênne (Schinnen), hoge spar [Abies excelsa]  dên (Tongeren), ideosyncr.  dèn (Gronsveld), WBD/WLD  dèn (Urmond), dén (Grevenbicht/Papenhoven), WLD  den (Geverik/Kelmond, ... ), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  dèn (Haelen), WLD alles wat naalden heeft wordt den genoemd  den (Vijlen), dennenboom: hoge spar [Abies excelsa]  dênnëbòum (Tongeren), WBD/WLD  denneboum (Maastricht), dènnəbòum (Maastricht), denninnetje: denninnetje (Zonhoven), dénninneke (Zonhoven), fijnden: fien-dén (Venlo), WLD  fīēnden (Maasbree), ± WLD  fien den (Ospel), fijne den: picea excelsa  fienendén (Castenray, ... ), WLD  fiene dèn (Sevenum), fiène den (Sevenum), fijnspar: fiensjpar (Swalmen), green: gréén (Pey), eigen fon. aanduidingen  grein (Ell), WLD  grein (Tungelroy), greentje: dim.  grein-ke (Altweert, ... ), grenen den: WBD/WLD é leunt aan bij ö (hier ook?) kerstboom  grééne den (As), kaarsden: WLD  kaeschden (Geverik/Kelmond), kerstboom: kersbōūm (Horst), ideosyncr.  korsjbaom (Vlodrop), van kerstmis  kersboom (Jeuk), Veldeke 1979, nr. 1  kersboëm (Venray), kerstden: kerstden (Houthalen), Veldens dialekt  kerstden (Velden), kruisden: kruutsden (Reuver), WLD  krûûtsdèn (Swalmen), spar: d’r sjpar (Hoensbroek), ein sjpar (Schimmert), enne spar (Oirlo), schpar (Vaals), sjpar (Doenrade, ... ), spar (Eksel, ... ), spàr (Steyl), #NAME?  sjpar (Klimmen), spar (Maastricht), Bree Wb.  spar (Bree), eigen spellingsysteem  sjpar (Geleen, ... ), spar (Meerlo), Endepols  spar (Maastricht, ... ), ideosyncr.  sjpar (Susteren), spar (Hoensbroek, ... ), IPA, omgesp.  spar (Kwaadmechelen), LDB  sjpar (Roermond), NCDN  spár (Stevensweert), Nijmeegs (WBD)  spar (Meijel), Veldeke  sjpar (Haelen, ... ), spar (Echt/Gebroek), Veldeke aangepast  spar (Tienray), Venlo e.o.  spar (Maasbree), WBD / WLD  sjpar (Beesel, ... ), WBD-WLD  sjpàr (Roermond), WBD/WLD  sjpar (Kapel-in-t-Zand), sjpàr (Heerlen), spar (Maastricht, ... ), spār (Maastricht), WBD\\WLD  sjpàr (Amstenrade), WLD  eine spar (Thorn), schpâr (Schimmert), sjpar (Hulsberg, ... ), sjpàr (Sweikhuizen), spar (Born, ... ), spàr (Itteren, ... ), ± WLD  spar (Weert), sparrenboom: eigen spellingsysteem  sparrebom (Meijel), eigen spellingsysteem = boom / meervoud sparrebuim = bomen  sparrebom (Meijel), zilver: zēlləvər (Maastricht), zilverden: zilverden (Gulpen, ... ), Endepols  selverden (Maastricht, ... ), ideosyncr.  zilverden (Kerkrade, ... ), Veldeke  de zilverden (Klimmen), WBD/WLD  zilvərdèn (Nieuwenhagen, ... ), WLD  zelləvərdèn (Maastricht), zilverden (Itteren, ... ), zilvərdén (Heel), zìlverden (Brunssum), zílverden (Gulpen, ... ), zilverspar: zilver spar (Montfort), zilverspar (Blerick, ... ), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  zilleversjpar (Gulpen), WBD/WLD  zilvərsjpàr (Nieuwenhagen), WLD  zilversjpar (Posterholt) De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)] || den, spar || denneboom || fijnspar || kleine spar || spar III-4-3
sparen krenten pikken?: krente pikke (Gulpen), ophopen: ophuipe (Venlo), oppotten: oppotte (Horst, ... ), ŏppöttə (Nieuwenhagen), (Blerick).  oppötte (Hoensbroek), opzij leggen: o.p˃ z‧ii̯ l‧ɛqə (Eys), pinnen: pinne (Oirlo), potten: potte (Geulle, ... ), potten (Eksel, ... ), pottə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), pòtte (Sevenum), pòttə (Heerlen), pòtə (Loksbergen), póttə (Maastricht), pötte (Kerkrade), pöttə (Nieuwenhagen), sparen: schpaaru (Brunssum), schpare (Amby), schpāāre (Schimmert), sjpaare (Geulle, ... ), sjpaarə (Beesel, ... ), sjpaore (Gronsveld), sjpare (Haelen, ... ), sjparən (Roermond), sjpāārə (Nieuwenhagen), sjpere (Nieuwstadt), sjpààre (Geleen), sjpààrə (Guttecoven, ... ), sjpááre (Schaesberg), sjpáárə (Epen, ... ), spaa.rə (Kelpen), spaare (Eys, ... ), spaarə (Meijel), spaore (Maastricht, ... ), spaoren (Maastricht), spaorə (Gennep, ... ), spaowre (Jeuk), spare (Blerick, ... ), sparen (Born, ... ), sparən (Urmond), spīēre (geli-jk e verke) (As), spoaren (Eigenbilzen), spààzrə (Venlo), špā.rə (Eys) bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] III-3-1
spartelen molenwieken: meûlewiekken (Eksel), spartelen: schpartele (Bingelrade, ... ), schpattele (Schaesberg), schpārtele (Heer), schpertələ (Swalmen), schpärtele (Belfeld), shpartele (Mheer), sjpartele (Berg-en-Terblijt, ... ), sjpattele (Rimburg, ... ), sjpāttele (Eys), sjpertele (Asenray/Maalbroek, ... ), sjpĕrtele (Beegden, ... ), spa.rtele (Zutendaal), spaartele (Meterik), spartele (Afferden, ... ), spartele(n) (Maaseik), spartelen (Achel, ... ), spartle (Kaulille), spart’le (Bocholt), spatele (Kuringen), spatelle (Vorsen), spattele (Borgloon, ... ), spattele(n) (Eigenbilzen), spattelen (Alken, ... ), spattëlë (Hoeselt), spāārtele (Arcen, ... ), spārtele (Gennep), spertele (Baarlo, ... ), spertelen (Lommel, ... ), spertelt (Lommel), spetele (Loksbergen), spettelen (Tessenderlo), spĕrtele (Stevensweert), spàrtele (Lottum, ... ), spättelë (Tongeren), spètele (Beverlo), spértele (Zolder), špartele (Brunssum), B.v. hae`s on `t mattele vér on `t spattele te koëme wordt van trouwlustige gezegd.  spattele (Bilzen), B.v. in ¯t zembad kunde spartelen.  spartelen (Peer), spinnen: doe sjpīns (Valkenburg), stroffelen: door babys  streffëlë (Tongeren), taperen: tapere (Brunssum), van zich af houwen en stampen: wordt omschreven  van zich af howø en stāmpø (Montzen) spartelen [SGV (1914)] || Spartelen: met de armen en benen heen en weer slaan (spartelen, spattelen) [N 108 (2001)] III-1-2
spat aderspat: hǭrspat (Meijel  [(hypercorrecte h)]  ), hǭršpat (Valkenburg), ǭdǝrspat (Maaseik), beenspat: bīnspat (Hasselt), flebiet: flēbet (Tongeren  [(aderontsteking)]  ), hakspat: hakspat (Bree), hardspat: hartspat (Kwaadmechelen, ... ), hartšpat (Klimmen, ... ), hatspǭt (Kanne), (mv)  hartspatǝ (Remersdaal), hartspat: hɛrtspat (Hamont  [(foute interpretatie van hard als "hart")]  , ... ), kniespat: knęi̯spat (Neerpelt), koehesen: kuhīǝsǝ (Kinrooi), koespat: kui̯spat (Kwaadmechelen, ... ), kuspat (Meijel, ... ), kušpat (Baexem, ... ), kø̜̄u̯ǝspat (Bree), kōi̯spat (Heerlerheide, ... ), kōspat (Urmond), kōšpat (Mechelen, ... ), kǫu̯spat (Genk), kǫu̯špat (Klimmen), kǭšpat (Valkenburg), soufletten (fr.): seflętǝ (Tongeren), suflętǝ (Tessenderlo  [(beenverdikking)]  ), spat: spat (Afferden, ... ), spāt (Bokrijk, ... ), spǫt (Val-Meer), spǫǝt (Diepenbeek), spǭt (Eigenbilzen, ... ), spǭu̯t (Beverst), špat (Baarlo, ... ), (mv)  spatǝ (Weert), špatǝ (Panningen), spataar: spatǭr (Baexem), (mv)  spatǭrǝ (Baexem, ... ), špatǭrǝ (Heerlerheide, ... ), spatbeen: špatbęi̯n (Posterholt  [(verdikking van het been)]  ), spatbolletjes: spatbǫlǝʔǝs (Tessenderlo), spathak: spathak (Neerpelt), spathakken: spathakǝn (Peer), spathɛk (Hamont), spāthakǝ (Bokrijk), spatknie: spatkni (Tessenderlo), spatpoot: spātput (Hasselt) Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j] I-9
spatader ader: aor (Amby), ār (Peer), oar (Weert), oaru (Brunssum), oiər (Riksingen), ōͅr (Hamont), spat wordt volgens de informant niet gebruikt.  āōr (Wijchmaal), voor ader.  ōr (Opglabbeek), aderspat: aderspat (Gruitrode), aderspat ? (Sint-Huibrechts-Lille), aderspàt (As), bloedader: blōdōdərs (Rekem), dikke ader: dikke oar (As), dikkë oajër (Lanklaar), dikə oorə (Kermt), dikə uerə (Gelinden), gebroken ader: gebro.ke oe.ër (Wellen), gebroke ōōre (Sint-Truiden), gebrouke-n oore (Sint-Truiden), gebruKə uwərə (Hoepertingen), gəbraokə òwərə (Loksbergen), gəbrokə o:r (Mielen-boven-Aalst), gəbrokə oərə (Sint-Truiden), gəbrookə oorə (Kermt), gəbrōkə ōrə (Sint-Truiden), gəbrŭokə uerə (Gelinden), gezwollen ader: gəzwolə ŏjər (Rotem), Voor paarden zegt men volgens de informant t spot.  gezwollen ader (Martenslinde), krampader: krampoar (Simpelveld), krampoare (Kerkrade, ... ), opgezwollen ader: opgescholle ore (Montzen), spanader: spano:ər (Tessenderlo), spat: (kouw)sjpat (Heek), sjpat (Doenrade, ... ), spat (Beesel, ... ), spatader: schataer (Heerlerbaan/Kaumer), schpataor (Mheer), schpataore (Amby), schpatoar (Belfeld, ... ), schpatooar (Schaesberg), schpator (Epen), schpatöjer (Amby), schpātoajer (Heer), schpâtŏŏjers (Schimmert), sjpat-aor (Herten (bij Roermond)), sjpat-aorə (Epen), sjpataoder (Roermond), sjpataojer (Geulle), sjpataor (Beesel, ... ), sjpataore (Geleen, ... ), sjpatoar (Beegden, ... ), sjpatoare (Beek, ... ), sjpatoarə (Wijnandsrade), sjpatōār (Mechelen), sjpatôâre (Melick), sjpātoar (Eys, ... ), sjpàtaor (Amstenrade, ... ), sjpàtâôr (Swalmen), sjpàtòər (Heerlen), sjpátaor (Heel, ... ), spaatoajer (Obbicht), spaatoar (Grevenbicht/Papenhoven), spadoar (Velden), spat-aor (Venray), spat-aòre (Sevenum), spata.dər (Meeuwen), spataader (Bree), spataadər (Kapel-in-t-Zand), spatader (Gulpen, ... ), spataders (Jeuk, ... ), spataer (Stein), spataoder (Ophoven), spataojer (Maastricht, ... ), spataojers (Maastricht), spataojər (Urmond), spataojərs (Maastricht), spataor (Blerick, ... ), spataore (Blerick, ... ), spataorə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), spatawjers (Caberg), spatāār (Houthalen), spatār (Oostham), spatoader (Sint-Odiliënberg), spatoajer (Griendtsveen, ... ), spatoar (Afferden, ... ), spatoare (Meerlo), spatoĕdər (Sint-Huibrechts-Lille), spatoeͅrs (Koninksem), spatojer (Hoeselt), spatojər (Vliermaal), spatoren (Eksel), spatōār (Blitterswijck), spatōər (Hamont), spatâor (Laak), spatâôr (Tienray), spatòòër (Zonhoven), spatôâr (Sint-Huibrechts-Lille), spāātoar (Grubbenvorst), spādōjər (Lanaken), spātoajer (Gennep), spātoar (Stevensweert, ... ), spātōār (Well), spātōͅr (Opgrimbie), spàt aore (Sevenum), spàtader (As), spàtoar (Stevensweert), spátaor (Venlo), spôetôejer (Rosmeer), špa.tōͅr (Ingber), špa.toͅar (Eys), špatoar (Brunssum), (meerv.)  spatòrrə (Meijel), springende ader: springende aoëren (Tessenderlo), varice (fr.): varis (Sint-Truiden), Mv.  varísse (Hasselt), vërïssë (Tongeren), WNT: aderspat, lat. varix.  varies (Montzen), varis (Leopoldsburg) aderspat || aderspat, thans veelal spatader || aderspatten || spatader [SGV (1914)] || spatader (uitpuilende ader aan been, Fr. varice) [ZND 07 (1924)] || Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)] || spataders III-1-2
spatpen gemenageerde pen: gǝmēnažērdǝ pɛn (Venlo), noodtap: nūǝttsap (Bleijerheide), spat: špat (Herten), spatpen: spatpɛn (Stein), špatpɛn (Herten, ... ), spatpin: špatpenǝ (Sint Odilienberg), spattand: spattānt (Ottersum) Het kleine deel van een pen dat bij het menageren niet wordt weggehaald. Het heeft tot doel het kromtrekken van de verbinding te verhinderen. Zie ook afb. 140. [N 54, 62b] II-12
spatten beklateren: beklaatere(n) (Obbicht), beklatere (Schimmert), bǝklātǝrǝ (Klimmen), bespatten: bǝšpatǝ (Klimmen), besprenkelen: bǝšpreŋkǝlǝ (Klimmen), besprinkelen: besprinkelen (Eigenbilzen), dratsen: dratsǝ (Tessenderlo), giezen: (giezj-de).  giesche (Schaesberg), jutsen: jutse (Maasbree), klateren: klatere (Sittard), klattere (Mechelen, ... ), omhoog spuiten: omhoog spuite (Dieteren), opspringen: opsjpringe (Heek), platsen: platsche (Heer), plotsjen (Geleen), plòtsje (Valkenburg), plótsjən (Urmond), pritsen: pretse (As), pritsje (Ulestraten), proetsen: proetsje (Grevenbicht/Papenhoven), protsje (Buchten), prutsje(n) (Obbicht), schiertsen: sjiertse (Reuver), spatten: schpatte (Mheer), sjpat (Sittard), sjpatse (Munstergeleen), sjpatte (Buggenum, ... ), sjpatten (Kessel), sjpattə (Guttecoven, ... ), sjpàttə (Nieuwenhagen), sjpáttə (Heerlen), spat (Beesel), spatte (Blerick, ... ), spatte(n) (Velden), spatten (Born, ... ), spattə (Maastricht, ... ), spattən (Montfort), spatǝ (Jeuk, ... ), spatə (Meeuwen), spàtte (As), spàttə (Maastricht, ... ), špatǝ (Heerlen, ... ), (Duitsche: sp).  spatte (Montfort), spatwerk: špatwęrǝk (Buchten, ... ), špatwɛrk (Schinnen), špatwɛrǝk (Heel), spedderen: spèddĕre (Hoeselt), spetten: sjpette (Susteren), sjpetten (Geleen, ... ), spette (Thorn), spəttə (Meijel), spetteren: schpetterd (Schimmert), sjpettere (Geulle, ... ), sjpetterə (Doenrade), sjpettərə (Hulsberg, ... ), sjpèttere (Geleen), sjpèttərə (Epen, ... ), sjpètərə (Heel), spetterd (Hoensbroek), spettere (Ell, ... ), spetteren (Pey), spettert (Maastricht), spettərə (Grathem, ... ), spèt.tərə (Maastricht), spètteren (Beesel), spèttərə (Maastricht, ... ), (cieren in de pan).  spetten (Meijel), spiertsen: spiertse (Blitterswijck, ... ), spiertsen (Bunde), spĭĕrtsə (Gennep, ... ), (van rijpe vruchten).  spierze (Oirlo), spletsen: splètse (As), sprenkelen: spreŋkǝlǝ (Diepenbeek), sprietsen: schprietsen (Hoensbroek), sjprietse (Kerkrade, ... ), sjprietze (Vijlen), sjpriĕtsə (Nieuwenhagen), sjprits (Loksbergen), sjpritsje (Rimburg), sjprĭĕtsə (Heerlen, ... ), sprietsen (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), sprietsən (Montfort), sprits (Loksbergen), spritsen (Meeswijk), spritsje (Lutterade), spritsən (Diepenbeek), sprĭtsje (Gulpen), sprètse (As), špri.tsə (Eys), springen: schpringe (Epen), shpringt (Brunssum), sjpringe (Guttecoven), sjprīngə (Heerlen), sjprènge (Einighausen), sprenge (As), spreŋkə (Houthalen), springe (Amby), springe(n) (Schinveld), springen (Eksel), špringe (Brunssum), (vet).  sprīnkə (Opglabbeek), sprinkelen: schprinkele (Horn), sjprinkele (Asenray/Maalbroek, ... ), sjprinkele(n) (Schinveld), sjprinkeltj (Herten (bij Roermond)), sprinkele (Hunsel, ... ), sprinkelen (Ospel, ... ), sprintselen: sprintselt (Jeuk), spritsen: špritsǝ (Gulpen, ... ), sproetsen: sjprotse (Berg-en-Terblijt), sproetsjen (Stein), sprôtsjen (Stein), spruiten: sjpröt (Posterholt), spruite (Maastricht), (Info ontbreekt).  gesjpröt (Posterholt), spuiten: schpeuitə (Swalmen), schpuite (Belfeld), sjpuite (Panningen, ... ), sjpuitte (Swalmen), sjpuitə (Beesel, ... ), sjpuute (Helden/Everlo), speute (Venray), spui-te (Blitterswijck), spuite (Arcen, ... ), spuiten (Baarlo, ... ), spuitj (Montfort), spūīte (Wellerlooi), spötte (Afferden, ... ), spø͂ͅute (Merselo), ⁄t spöt (Tienray), zonder j  spuiten (Oirlo), spuitselen: schpoitsele (Eijsden), sputteren: spjuttere (Melick), wegspatten: wegspatte (Bree), wegspuiten: wegspuite (Oirlo), wegspuiten (Blerick) in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] || spatten [SGV (1914)] || Verf uit laten spatten door met de kwast tegen de linkerhand of tegen een klophout te slaan. Spatwerk wordt onder meer toegepast om pleisterwerk te verlevendigen. [N 67, 79] II-9, III-4-4
specerijstruik wijnboompje: wainbúmkë (Tongeren), wijnknopjes: wienknupke (Echt), wijnknopjes (Zonhoven), z. L.Janssen. p. 89: Calycanthus floridus; ook wel aardbeiboom genoemd. cf. VD en WNT; sterk geurend; geen nadere groeikenmerken gevonden.  wèè.ënknöpkes (Zonhoven) bloemen van de specerijstruik || specerijstruik || specerijstruik, de bloem III-4-3