e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spijkerribben baddingen: badeŋǝ (Oud-Caberg), bruggen: brø̜gǝ (Genk), bręjgǝ (Meeuwen), draagbalkjes: drāx˱bɛlǝkskǝs (Tegelen), houten vloerbalken: howtǝ vlūrbɛlǝk (Montfort), keperen: kɛfǝrǝ (Bleijerheide, ... ), kepers: kēpǝrs (Lommel), kē̜pǝš (Klimmen), ontlastingsbalken: ontlasteŋs˱bɛlǝk (Meeuwen), poutrelles: pǝtręls (Tessenderlo), ribben: rebǝ (Ottersum), røbǝ (Ell, ... ), spijkerribben: spęjkǝrrebǝ (Meijel), špęjkǝrrøbǝ (Heerlen), treven: trēvǝ (Schimmert), trē̜vǝ (Rothem), vloerbalken: vlūrbalǝkǝ (Maastricht, ... ), vloerribben: vlurrebǝ (Leunen), vloerribjes: vlūrrø̜pkǝs (Weert), vulbalkjes: vø̜lbɛlǝkskǝs (Tegelen) Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.] II-9
spijkers doorknippen afknijpen: afknīpǝ (Posterholt), āfknīpǝ (Heel), afpitsen: āfpetšǝ (Geulle), doorknijpen: dørǝxknī.pǝ (Mechelen), dørǝxknīpǝ (Bleijerheide), dōrknīpǝ (Reuver), doorknippen: dø̜rknipǝ (Ottersum), dōrknepǝ (Venlo), doornijpen: dōrnīpǝ (Herten), doorpitsen: dørpetsǝ (Tessenderlo), dø̄petsǝ (Leopoldsburg), knijpen: knīpǝ (Herten), knippen: knepǝ (Herten), overpitsen: iǝvǝrpetsǝ (Bilzen), ōvǝrpetsǝ (Leopoldsburg) Spijkers met behulp van de nijptang af- of doorknippen. Bij alle opgaven uit dit lemma hoort het plaatselijke dialectwoord voor spijker als object. [N 53, 154b] II-12
spijkers uittrekken deruit rijten: drūtr ̇ītǝ (Herten), deruit trekken: drūttrękǝ (Herten, ... ), trekken: trękǝ (Heel), uithalen: ø̜jthǭlǝ (Leopoldsburg), uittrekken: uttrękǝ (Stein), yttrękǝ (Ottersum), øttrɛkǝ (Tessenderlo), ū.ttrękǝ (Mechelen), ūstrękǝ (Bleijerheide), ūttrekǝ (Posterholt), ūttrękǝ (Herten, ... ), ǫwttrękǝ (Bilzen) Spijkers met behulp van de nijptang, de spijkertrekker of de klauwhamer uit het hout trekken. Bij alle opgaven uit dit lemma hoort het plaatselijke dialectwoord voor spijker als object. [N 53, 154a] II-12
spijkertang kraaibek: krę̄bɛk (Bilzen), krɛjbɛk (Roggel), mussebek: mø̜šǝbɛk (Posterholt), pince: pezǝ (Zonhoven) Kleine nijptang met taps toelopende punten. [N 60, 184d] II-10
spijkertrekker breekijzer: brē̜k˱īzǝr (Posterholt, ... ), koeienvoet: kujǝvut (Leopoldsburg), koepoot: koepoot (Lommel), kupōt (Stein), koetand: kūtant (Bilzen), koevoet: kujvut (Leopoldsburg), kuvos (Bleijerheide), kuvut (Sint Odilienberg), kuvōt (Herten, ... ), kuvūt (Ottersum), kuwvōt (Posterholt), køjvūt (Tessenderlo), kōvōt (Geulle), kūvūt (Bilzen), krammetjeshaakje: kramǝkǝshǫkskǝ (Leopoldsburg), nagelentrekker: niǝgǝltrękǝr (Heel), nē̜gǝltrękǝr (Herten, ... ), nīǝgǝltrękǝr (Mechelen), nagelijzer: nagelijzer (Dilsen), nālīzǝr (Bleijerheide), nageltrekker: nāgǝltrękǝr (Ottersum, ... ), ossenpoot: ǫsǝpūǝt (Niel-Bij-Sint-Truiden), sloopijzer: slōp˱īzǝr (Venlo), tacksenwipper: tɛksǝwepǝr (Meijel), trektang: trektang (Lommel), trektaŋ (Montzen), voet: vōt (Heel), voetje: vø̄tjǝ (Heel) De algemene benaming voor verschillende soorten metalen werktuigen met klauwvormige bek waarmee spijkers e.d. kunnen worden uitgetrokken. Zie ook afb. 96. De benamingen koevoet e.d., breekijzer en sloopijzer duiden een ijzeren hefboom van 90 tot 120 cm lang aan, die van onderen eindigt in een schuinstaande, gespleten klauw. Het werktuig wordt onder meer gebruikt bij sloopwerk en om spijkers uit te trekken. Zie ook het lemma ɛkoevoet, hefboomɛ in Wld II.11, pag. 8.' [N 53, 140-141; monogr.] || Het speciale, ijzeren werktuigje om spijkers uit te trekken. Zie afb. 10. [N 60, 184c] II-10, II-12
spijlen aan de achterwand van de veenkruiwagen latten: latǝ (Meterik, ... ), spillen: spelǝ (Griendtsveen, ... ) [II, 70e] II-4
spikken beurzen: bursǝn (Middelaar), blees: blē̜ǝ.s (Boekhout), bousters: bousters (Broekhuizen, ... ), bǫu̯stǝrs (Geistingen, ... ), bouten: bǫu̯tǝ (Maaseik), buisterkes: buisterkes (Urmond), graan met potjes: graan met potjes (Zelem), huisjes: hø̜i̯skǝs (Montfort), kafpellen: kafpɛlǝ (Paal), klijen: klē̜ǝ (Wellen), klīǝ (Beek), monniken: mønikǝ (Holtum), mønǝkǝ (Munstergeleen, ... ), mø̜nǝkǝ (Grevenbicht / Papenhoven), mǫnǝkǝ (Urmond), spikken: spekǝ(n) (Alken, ... ), spi.kǝ (Herderen, ... ), spikǝ (Aalst, ... ), špekǝ (Horn), špikǝ (Banholt, ... ), (enkelv)  spek (Boorsem, ... ), špek (Guttecoven, ... ), špik (Klimmen, ... ), spiktarwe: spe.ktɛrǝf (Beverst, ... ), veisters: vęi̯.stǝrs (Neerpelt), vlimmen: vlømǝ (Baexem, ... ), vlęmǝ (Hasselt) Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spil as: as (Susteren, ... ), asje: ɛskǝ (Zutendaal), hoofdbaluster: hōf˱bǝløstǝr (Posterholt), naald: nǫwlt (Jeuk), nǭlt (Klimmen), naaldetang: nǭldǝtaŋ (Boekend), pin: pin (Meerssen, ... ), posten: dǝr pǫstǝ (Bleijerheide), rolletje: rø̜lkǝ (Noorbeek), spil: spel (Bilzen, ... ), spil (Ottersum), špel (Eupen, ... ), vleugele-as: vlø̄gǝlǝ-as (Sevenum), vleugelnaald: vlø̄gǝlnǭltj (Guttecoven) De pin middendoor de u-vormige vleugel. Spil met vleugel en klos worden ieder afzonderlijk gedraaid door middel van de dubbele snaar, de trendel en de snaarschijf aan de klos (Grothe, pag. 284). Volgens de informant van L 291 draaide de spil in twee tongen van hardleer, die in de houten paaltjes waren bevestigd en gesmeerd werden met spekzwoerd. Door zijdelings wegdraaien van de spil kon men de as vrijmaken en de klos eruit nemen en erin zetten. [N 34, B17] || De spil van de pijpenspoel, aangedreven via een drijfriem door middel van het spoelwiel, waarop de spoelpijpen ronddraaien bij het spoelen. [N 39, 101c] || Van een spiltrap de stijl waarin de treden die de kwart- of halfslag volgen, zijn ingesloten. [N 55, 103] II-7, II-9
spil van de berries bergpin: børxpen (Maasniel), berrienagel: bęrināgǝl (Beringen), berriepriem: børiprēm (Nunhem), berriespil: bø̜rispel (Lommel), bout: bot (Borgloon  [(mv bodǝ)]  ), bou̯t (Sittard, ... ), bōu̯ǝt (Halen, ... ), bǭt (Berverlo, ... ), bǭu̯t (Rotem, ... ), (mv)  buǝt (Wellen), bø̜̄t (Oirsbeek), brakkenbout: brakǝbǫu̯t (Limbricht), degen: dēgǝ (Valkenburg), dɛ̄gǝ (Waubach), draaibout: dręi̯bǫu̯t (Melick), draaispil: drɛi̯špil (Tegelen), draaistang: drɛi̯staŋ (Montfort), gestelbout: gǝštęlbǫu̯t (Klimmen), gestelhout: gǝštęlhǫu̯t (Klimmen), gestelnagel: gǝštɛlnāgǝl (Mechelen), ijzer: ai̯zǝr (Ketsingen), ijzeren staaf: izere stāf (Bocholt, ... ), karbout: kãrbǫu̯t (Smeermaas), karnagel: karnāgǝl (Opglabbeek), kārnāgǝl (Mechelen), kē̜rnōgǝl (Oelegem), karpin: kęrpen (Baexem), karrenbout: karǝbǫu̯t (Puth), karspil: karspel (America), karspil (Leunen), kipspil: kepspel (Lanklaar), kipspil (Velden), pegel: pigǝlǝ (Rosmeer), pēgǝl (Opglabbeek), pēl (Weert), pīgǝl (Hoeselt, ... ), piel: pīl (Panningen, ... ), pin: pen (Ell, ... ), penǝ (Herkenbosch, ... ), pęn (Gelieren Bret, ... ), rennagel: rɛnnāl (Eygelshoven), slagbout: slāx˱bǫu̯t (Echt), slagijzeren: slāx˱izǝrǝ (Eisden), slagpin: šlāxpen (Klimmen), slagspil: šlāxšpil (Tegelen), spil: spel (Achel, ... ), spil (Middelaar, ... ), spęl (Kermt, ... ), špil (Tegelen), staaf: štǭf (Gronsveld), stang: staŋ (Eind, ... ) IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c] I-13
spil van de handmolen as: as (Baarlo, ... ), draaias: dręj`as (Roosteren), drijfas: drijfas (Maasniel), houvast: hōvast (Paal), koning: kø̄neŋ (Swalmen), maalspil: mǭlspil (Middelaar), molenas: molenas (Maastricht), quirl: kwel (Epen), reulijzeren: rø̄līzǝrǝn (Maasmechelen), spil: spel (Grathem, ... ), spil (Leunen), špel (Bocholtz, ... ), staakijzer: stākę̄ǝzǝr (Peer), stākīzǝr (Tungelroy), staande as: stǫndǝ as (Lommel), stang: štaŋ (Herten), steenspil: stēnspil (Milsbeek, ... ), stęjnspel (Neeritter) De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14] II-3