e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spilgat in de ijzerbalk, schaarde gloof: glōf (Lummen), kalf: kǭf (Thorn), loop: løp (Neeritter, ... ), noot: nø̄t (Leunen), nootgat: nootgat (Gennep), nōt˲gāt (Weert), nǫt˲gat (Tessenderlo), staakgat: stāk˲gāt (Maxet, ... ) Gat in de ijzerbalk, waarin het bovenste uiteinde van het staakijzer draait. Het spilgat is zo geconstrueerd, dat het staakijzer er op eenvoudige wijze uit verwijderd kan worden. Doorgaans bestaat de lagering van de tap van het staakijzer uit één of twee blokken hout, waarvan er één gemakkelijk uitgelicht kan worden. Zie ook afb. 61 en het lemma ɛnootɛ.' [N O, 14j] II-3
spilkokers in de zijstukken askassen: askasǝ (Lottum), bussen: bø.sǝ (Simpelveld), bøsǝ (Margraten, ... ), gatter: gatǝr (Merselo, ... ), smeerhulzen: šmē̜rhølzǝ (Cadier), smeerloker: šmē̜rlō ̝ǝkǝr (Cadier) De in de zijstukken van het raam ingebrande gaten en/of de daarin aangebrachte kokers, waarin de spil van de rol draait. [N 11A, 184f; div.; monogr.] I-2
spiltrap dobbele wendeltrap: dubǝl weŋǝltrap (Bleijerheide), enkele spiltrap: eŋkǝl špeltrap (Posterholt), trap met dubbele boom: trap met˱ dø̜bǝlǝ bom (Ottersum), trap met een dobbelkwartslag: trap męt ǝnǝ dǫbǝlkwārtslāx (Stein), trap met een dubbel kwart en verdreven trede: trap męt˱ ęjn dø̜bǝl kwārt˱ ęn vǝrdrēvǝ trē̜j (Sint Odilienberg), trap met een halve slag: trap met ǝnǝ halǝvǝ slāx (Stein), trap met een kwartslag: trap męt˱ ǝnǝ kwartslāx (Geulle), trap met in het midden een wendel: trap met˱ en ǝt medǝ enǝ weŋǝl (Bleijerheide), trap met kwartslag: trap męt kwārtslāx (Stein), trap męt kwārtšlāx (Sint Odilienberg), trap met tweekwarten: trap męt twiǝkwārtǝ (Geulle), trap met één boom: trap met˱ ēnǝ bom (Ottersum), verdreven trap: vǝrdrēvǝ trap (Ottersum, ... ), verdreven wendeltrap: vǝrdrēǝvǝ weŋǝltrap (Bleijerheide), vierdel verdreven wendeltrap: vidǝl vǝrdrēǝvǝ weŋǝltrap (Bleijerheide) Trap waarvan enkele of alle treden aan het ene einde worden opgesloten in een spil. Een spiltrap wordt in het algemeen daar aangebracht waar de ruimte beperkt is zodat een kwart, halve of hele omwenteling moet worden gemaakt. De spil loopt soms over de gehele hoogte door, maar wordt ook alleen beneden of boven aan de trap aangebracht, al naar gelang men een wenteling aan het beneden- of boveneinde van de trap construeert. In dit laatste geval spreekt men van een enkele spiltrap. Een dubbele spiltrap heeft aan beide einden een kwartwenteling met een recht gedeelte ertussen. Liggen beide wentelingen aan één zijde van de trap, dan wordt de spil dikwijls vervangen door een kuipstuk of holle boom en spreekt men van een trap met schalmgat. Zie ook afb. 69d-f. [N 55, 127; N 55, 128; N 55, 129; N 55, 130] II-9
spilwagen spilwagen: spelwāgǝ (Meijel, ... ), spilwāgǝ (Meterik) Soort veenkruiwagen bestaande uit platte latten voor wat het laadgedeelte betreft. De achterwand heeft een schuin oplopende wand van 4 √† 5 rechtopstaande spillen. [II, 70] II-4
spin bolvot: bol-vot (Geulle), caressant: < Fr. caressant  krësàant (Tongeren), gewone spin: geweun sjpén (Guttecoven), hooiwagel: WLD (zoveel mogelijk)  hèùwaagel (Wijk), hooiwagen: eigen spellingsysteem  hujwagen (Mesch), huisspin: (hōē.ssjpin) (Waubach), hausspen (Mal), hau̯spen (Tongeren), hāspeͅn (Grote-Spouwen), hoesspin (Hout-Blerick), hospɛn (Opheers), hoësspin (Boekend), huisspin (Tessenderlo), hūsšpen (Sint-Martens-Voeren), høi̯əspən (Zelem), hø͂ͅspin (Beringen), hø͂ͅəspin (Beringen), høͅi̯əspɛn (Donk (bij Herk-de-Stad)), eigen spellingsysteem  hoesschpin (Valkenburg), hoesspin (Wijk), hōēssjpén (Sittard), eigen spellingsysteem Neen, er zijn hiervoor geen aparte namen, ze worden gewoon met: Hoessjpin aangeduid.  hoessjpin (Wijk), idiosyncr.  hoesspin (Grathem, ... ), Veldeke  hoessjpin (Ulestraten), WLD  hoeesspin (Boekend), hoeésspin (Weert), kamerspin: en kamersjpén (Susteren), kamersjpén (Munstergeleen), kamerspin (Neer), kōͅmərspen (Leopoldsburg), eigen spellingsysteem  de kamersjpèn (Jabeek), idiosyncr.  kamerspin (Maastricht), Veldeke  kamersjpèn (Sittard), Veldeke (iets gewijzigd)  kamersjpin (Tegelen), WLD  koamersjpèn (Gronsveld), kleefspin: omdat ze zich overal aan vastkleeft  kléfspin (Oost-Maarland), knozel: idiosyncr. Additie bij vraag 3: vooral in bos en struiken, horzels, daeze enz.  knozels (Blerick), kobbe: koͅbə (Lummen), Veldeke Het heeft mij in dit verband getroffen dat Guido Gezelle in zijn gedicht "de Averulle en de Blomme"een spin ook kobbe noemt  kŏb (Montfort), kobspin: koͅpspən (Halen), liefste: eigen spellingsysteem  leefste (Hoensbroek), prij met lange poten: JK. prij = "kadaver, lijk"?  ’n prij mit lang puij (Oost-Maarland), spin: [špɛn (Limbricht, ... ), chpeen (Aubel), de sjpin (Hoensbroek), een sjpin (Hoensbroek), schjpin (Heerlerheide), schpin (Amby, ... ), schpèn (Eijsden), schpènne (Lutterade), shpin (Mheer), sjpi:n (Roermond), sjpin (Asenray/Maalbroek, ... ), sjpinne (mv.) (Hoensbroek), sjpum (Schinveld), sjpèn (Doenrade, ... ), sjpén (Guttecoven, ... ), sjpên (Gronsveld), sjpìn (Gulpen), sjpín (Haelen), spaen (As), spaĕn (Baelen, ... ), spe:n (Meijel), speen (Meijel, ... ), spen (Achel, ... ), spen, spenəkə (Leopoldsburg), spenj (Stokkem), spenn (Rekem), speən (Borgloon, ... ), spēēn (Meijel), spĕin (Lommel), spĕn (Bilzen, ... ), speͅn (Boorsem, ... ), speͅŋ (Lanklaar), speͅ‧n. (Moelingen), spi:n (Montfort), spij (Val-Meer), spin (Afferden, ... ), spinne (mv.) (Maastricht), spinnen (Heijen), spon (Echt/Gebroek), spun (Echt/Gebroek), spän (Rotem), spänn (Eupen), spèn (Aldeneik, ... ), spènn (Grevenbicht/Papenhoven), spén (Geistingen, ... ), spên (Borgloon), spön (Echt/Gebroek), spən (Halen, ... ), spɛi̯ŋ (Opoeteren), spɛn (Bree, ... ), spɛŋ (Dilsen), špen (Amby, ... ), špin (Vaals), špin: (Roermond), špi‧n. (s-Gravenvoeren), špəm (Schinveld), špɛn (Amstenrade, ... ), šp‧en (Sint-Pieters-Voeren), šp‧eͅn (Bocholtz, ... ), un spin (Maastricht), ’n spin (Maasbracht, ... ), [verkortingsboogje boven ä ]  spän (Urmond), afwijkend van Veldeke brede sch  schpin (Heerlen), alleen fon. variatie; verder niet opgetekend; zie ook lijst spinnenweb  spin (Oostham), Bree Wb.  spin (Bree), Duitsche sch  schpin (Schimmert), Duitsche sp  spin (Montfort), een klank tusschen e en i  spèn (Dieteren), eigen spellingsysteem  de spén (Stein), schpin (Valkenburg), sjpin (Beek, ... ), sjpén (Jabeek, ... ), spin (Ell, ... ), spèn (Heugem, ... ), spén (Kerkrade, ... ), fonetisch De uitspraak is geen korte e (b.v. melk) doch een korte ei  sjpĕĭnne (Oirsbeek), sjpènne (Oirsbeek), ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem  sjpin (Borgharen, ... ), gewoon spellingsysteem  sjpin (Mheer), i open  špin (Brunssum), idiosyncr.  ein spèn (Sittard), sjpin (Bleijerheide, ... ), sjpén (Oirsbeek), spen (Borgloon), spin (Blerick, ... ), idiosyncr. (enk.) / spinne (meerv.)  spin (Maastricht), idiosyncr. + soms fon. schrift Engels  sjpèn (Einighausen, ... ), kruutssjpin  sjpinnä (Waubach), NOL, muv Q 199 en Q 200  špeͅ‧n. (Montzen), Tegelen Wb.  sjpin (Tegelen, ... ), v  sjpin (Valkenburg), Veldeke  ein spin (Boeket/Heisterstraat), sjpin (Bocholtz, ... ), sjpèn (Sittard), spin (Eksel), spèn (Echt/Gebroek), ’n sjpin (Eijsden), Veldeke (iets gewijzigd)  sjpin (Tegelen), Veldeke Additie bij vraag 4: een achterkeuken of voorraadskamertje noemt men ook sp?n (spinde)  spèn (Echt/Gebroek), vrij naar het WLD gewone bet.  ’n spin (Klimmen), WBD  sjpén (Obbicht, ... ), WLD  sjpin (Eys, ... ), sjpèn (Gronsveld), sjpén (Urmond), spin (Tungelroy, ... ), un spin (Boekend), WLD (indien mogelijk)  spén (Grevenbicht/Papenhoven), WLD (zoveel mogelijk)  spin (Wijk), WLD (met aantekeningen)  spin (Leuken), WLD Additie bij vraag 5 a-b-c: ze worden alle aangeduid met het word de spinnen  de spinnen (Boekend), WLD uitspraak sch van schön  schpin (Schimmert, ... ), z?? kwoad (zöö gieftig) wie  sjpin (Beegden), spinnenkop: eine spinnekop (Maastricht), sjpinnekop (Heerlen), spenəkoͅp (Bree, ... ), speͅnəkop (Rekem), speͅnəkoͅp (Borlo, ... ), spi:nnəköp (Montfort), spinnekop (Ittervoort), spìnnekop (Sevenum), Additie bij vraag 4: sjp?nnekop heet n brutaal meisje  sjpènnekop (Sittard), idiosyncr. Additie bij vraag 7b: spinnekop is n valse vrouw  spinnekop (Maastricht), ook wel  spinnekop (Wolder/Oud-Vroenhoven), Veldeke  sjpinnekop (Ulestraten), sjpènnekop (Sittard), spinnekop (Eksel, ... ), WLD uitspraak sch van schön  schpinnekop (Schimmert), WLD weefsel met spin  chpinne kop (Maasniel), spinnenweb: spenəwɛp (Siebengewald), ook voor het beestje  spinnewebbe (Grathem), spinnenwever: spinnewāīver (Stevensweert), stort: stort (Genooi/Ohé, ... ), vaamspin: Veldeke  vaamspin (Montfort), vrijer: vreejer (Blerick, ... ), vreijer (Helden/Everlo), vriejer (Herten (bij Roermond)), vriējer (Stevensweert), vrijer (Oost-Maarland, ... ), vrïjjer (Gennep, ... ), eigen spellingsysteem  vriejer (Ell), vrieër (Hoensbroek), idiosyncr. vroeger werd gebruikt het woord: - (korte ae)  vraĕjer (Egchel), idiosyncr. Additie bij vraag 4 stofwebben heten in het Venloos: -  vreejers (Venlo), om te plagen werd wel eens "vriejer"gezegd  vriejer (Baarlo), Veldeke  vrijer (Eijsden), vrièjer (Montfort), Veldeke (iets gewijzigd) Additie bij vraag 4: - wel eens voor meid of dochter, met schoonhouden belast  vri-jjer (Tegelen), Veldeke gekscherend  ’n vrijer (Eijsden), vrij naar het WLD sarc.  ne vrie-j-er (Klimmen), WLD  vri-jer (Milsbeek, ... ), vrie-er (Schimmert), weefspin: wɛ̄fspeͅn (Eisden) huisspin [N 26 (1964)] || huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [N 26 (1964)], [N 26 (1964)], [N 26 (1964)], [N 26 (1964)], [RND], [SGV (1914)], [Willems (1885)], [ZND 07 (1924)], [ZND B2 (1940sq)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)], [N 26 (1964)], [N 26 (1964)] III-4-2
spinaalgaren garen: gān (Montzen), spinaal: špināl (Posterholt), spinaalgaren: spinaalgaren (Lommel), spinālgǭrǝ (Milsbeek), špinǭljār (Bleijerheide), spingaren: spengārǝ (Maasbree), vlasgaren: vlasgārǝ (Roggel) Het fijne, gele of witte garen dat men veel gebruikt om het binnenwerk te naaien en waar men ook pekdraad van maakt. [N 60, 196b; N 60, 111c] II-10
spinazie spinaai: sjpenaaj (Sittard), -  sjpenaai (Susteren), spinaat: sjpienaat’ (Bleijerheide, ... ), sjpinaat (Eupen, ... ), spinaze: spena.zje (Hasselt), spenaoide (Diepenbeek), spenaozje (Kortessem), spënno’djë (Hoeselt), spinazie: sjpena:zie:j (Roermond), spenazie (Venlo), spenazje (Maastricht), spenāzi (Meeswijk), spenāzi* (Meeuwen), spinazi* (Hamont), spinnazje (Maastricht), spinozie (Beverlo), [Sinacea oleracea]  spénnô’zjë (Tongeren) [Heem 12.1 (1968)]spinazie I-7
spinhaspel haspel: haspǝl (Loksbergen), ratel: rātǝl (Beringe) Het primitieve instrument in de vorm van een haspel of ratel waarmee men vroeger spon. Volgens de informant van L 265c werkt de ratel als volgt: men zet het vlas vast achter een haakje en vervolgens draait men de ratel. Iemand anders houdt de bos vlas vast en spint met de rechterhand. Het garen wordt rechtsom gedraaid, waarna men het op een bol rolt. Zie afb. 71. [N 48, 27a; N 48, 53b] II-7
spinhaspelbok staak: stāk (Loksbergen) Bok of staak waaraan de spinhaspel is bevestigd. [N 48, 27b] II-7
spinklos haak: hǭk (Loksbergen) Elk der ijzeren staven van voren tot een haak gebogen waarop een houten rol met inkervingen in geschoven is. Hierover loopt een drijfsnoer dat door middel van het snaarrad de staven of spinklossen aandrijft. Zie afb. 72. [N 48, 30a] II-7