e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenachtige grond berggrond: bɛrǝxrǫnt (Halen), brammerd: bramǝrt (Obbicht, ... ), grindachtige grond: grēndɛtegǝ grōnt (Heijen), grintkoppen: grēntkø̜p (Middelaar), keiberg: kē̜bɛrx (Beverst), keiengrond: kęi̯ǝgrǫnt (Rummen), keigrond: kē̜grǫnt (Borgloon), kē̜xrōnt (Gingelom), kęi̯grōnt (Rothem), keiland: kē̜lant (Vliermaal), kē̜lānt (Riksingen), kęi̯lant (Borgloon), keitjesgrond: kē̜kǝsgront (Beringen), kiesgrond: kisgroŋk (Waubach), kiesknoppen: kisknøp (Jabeek), kieskop: kiskop (Bleijerheide), kiezel: kiezel (Geulle), kīzǝl (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kiezelachtige grond: kezǝlɛxtegǝ gronjtj (Einighausen), kīzǝlē̜tǝgǝ grǫnt (Hoeselt), kīzǝlɛxtegǝ grōnt (Mechelen), kiezelenkop: kēzǝlǝkop (Herten), kiezelgrond: kizǝlgrōnt (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kizǝlgrōŋt (Eijsden), kizǝlgrǭnt (Spalbeek), kizǝlxront (Sint-Martens-Voeren), kēzǝlgronjtj (Haelen), kēzǝlgront (Montfort), kēzǝlgrōnt (Boorsem), kīzǝlgrǫnt (Kiewit), kīzǝlgrǭnt (Neerpelt), kiezelkop: kezǝlkǫp (Mechelen), kiezelkop (Brunssum, ... ), kizǝlkop (Klimmen, ... ), kēzǝlkop (Blerick, ... ), kīzǝlkop (Halen), kiezelkuil: kizǝlkul (Hoensbroek), kiezelland: kizǝllant (Amby), kiezelplak: kēzǝlplak (Herten), kitselgrond: ketzǝlgroŋk (Tegelen), knak: knak (Klimmen, ... ), kriezelgrond: krizǝlgront (Opheers), land met kiezel: lant met kizǝl (Schimmert), op de stenen: ǫp tǝ stē̜i̯n (Rekem), schabbernak: schabbernak (Mechelen), šabǝrnak (Sint-Pieters-Voeren), schavernak: šāvǝrnak (Echt, ... ), steekberg: štēkbɛrx (Heerlen), steen: stē̜i̯n (Geistingen), steenachtige grond: stinęxtegǝ gront (Zolder), stęi̯nɛxtexǝ gront (Tongeren), stęi̯nɛxtęxǝ gront (Rotem), steenakker: stęi̯nakǝr (Eisden, ... ), štęi̯nakǝr (Munstergeleen), steenberg: stii̯ǝnbɛrx (Hechtel), steengrond: stii̯ǝngront (Zelem), stingront (Lummen), stiǝngront (Beringen), stiǝngrōnt (Neerpelt), stē̜grōnt (Noorbeek, ... ), stęi̯ngront (Borgloon), stęi̯ngrōnjtj (Tungelroy), štē̜ngrōnt (Rijckholt), štęi̯ngronjtj (Susteren), štęi̯ngrōnt (Gronsveld), steenkamp: stęnkamp (Meijel), steenkop: stęi̯kop (Maasmechelen), štēkop (Heerlen), steenland: steenland (Mal, ... ), stinlānt (Sint-Truiden), stiǝnlant (Berverlo, ... ), stęi̯nlant (Blerick, ... ), stīnlant (Lummen), štēlānt (Mheer), štēnlānt (Eijsden), štęi̯lanjtj (Melick), štęi̯lant (Rothem), štęi̯nlant (Klimmen, ... ), štęi̯nlɛnjtj (Einighausen), steentje: štɛ̄.nkǝ (Boukoul, ... ), stenen akker: stęi̯nǝn akǝr (Weert), stenige grond: štęi̯negǝ gronjtj (Maasniel), stijf land: štīf lɛnjtj (Einighausen), stuk met veel stenen: štøk met vø̄l šteŋ (Bocholtz), zandkop: zanjtjkop (Oirsbeek), zavelgrond: zāvǝlgroŋk (Egchel), zǭvǝlgrōnt (Gronsveld) Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4] I-8
steenbakker brikkenbakker: brekǝbę ̞kǝr (Elsloo, ... ), brekǝbɛkǝr (Bilzen, ... ), brekǝbɛkǝrt (Sittard), brekǝn˱bɛkǝr (Uikhoven), brikǝnbakǝr (Borgloon), kareelbakker: karēlbę ̞kǝr (Sint-Truiden), steenbakker: stijǝnbɛkǝr (Loksbergen), štęjnbakǝr (Nunhem), tegelbakker: tsɛjǝlbɛkǝr (Kerkrade), zęjǝlbakǝr (Bocholtz), zęjǝlbę ̞kǝr (Spekholzerheide), tichelaar: tixǝlǝr (Blitterswijck, ... ), tichelbakker: texǝlbakǝr, texǝlbɛkǝr (Nunhem  [(steenbakker die slechts in de zon gedroogde stenen maakt: dit in tegenstelling tot de steenbakker)]  ) Algemene benaming voor de persoon die bakstenen vervaardigt of een steenbakkerij in eigendom heeft. Jongeneel (pag. 9) merkt over de term brikkenbakker op: ø̄̄Men ontbiedt hier steenbakkers, die op het erf zelf, waar men een huis wil bouwen, van het leem uit den bodem steenen bakken.ø̄̄ [N 98, 2; monogr.; N 30, 52c add.] II-8
steenbakkerij brikkenbakkerij: brekǝbɛkǝrij (Klimmen), brikkenoven: brekǝ-uǝvǝ (Gronsveld), brekǝnōvǝ (Uikhoven  [(plaats waar bakstenen in het veld worden gemaakt)]  ), brekǝnǭvǝ (Echt), brikkenwerk: brekǝnwęrǝk (Uikhoven  [(plaats waar bakstenen in het veld worden gemaakt)]  ), brekǝwę ̞rǝk (Klimmen), brekǝwęrǝk (Bocholtz), brekǝwɛrk (Bilzen), brekǝwɛrǝk (Sittard), de oven: dǝn ǭvǝ (Venray), karelenoven: krɛ̄lǝnhwovǝ (Tongeren), ringoven: reŋk˱ǭvǝ (Nunhem), steenbakkerij: stēnbɛkǝręj (Sint-Truiden), steenfabriek: stiǝnfǝbrik (Venray), štēfabrik (Spekholzerheide), štęjnfabrik (Panningen), ǝt stęjnfǝbrek (Maastricht), steenoven: stijǝnhawvǝ (Loksbergen), stē̜nǭvǝ (Milsbeek), stęj.nuǝvǝ (Altweert, ... ), stęj.nō.vǝ (Boshoven, ... ), stęjnōvǝ (Neeritter), stęnǫvǝ, stiǝnǫvǝ (Blitterswijck, ... ), stɛnǭvǝ (Venray), štęjnǭvǝ (Tegelen), tegelhuis: tsɛjǝlǝs (Kerkrade), tegeloven: tsɛjǝlǭvǝnt (Kerkrade), tegelwerk: tsɛjǝlwęrǝk (Kerkrade), ticheloven: texǝlǭvǝ (Milsbeek), werk: wɛrk (Bilzen) Algemene benaming voor de plaats waar of de fabriek waarin bakstenen vervaardigd worden. Een aantal opgaven is mogelijk specifiek van toepassing op de oven waarin het bakproces van de kleiprodukten plaatsvindt. [N 98, 1; monogr.; N 30, 52c add.] II-8
steenbakkersklei aarde: ɛrdǝ (Sint-Truiden), brikkenbakkersleem: brikǝbɛkǝrslēm (Eijsden), brikkengrond: brekǝgrǫnt (Riksingen), brikkenleem: brekǝlēm (Mechelen), brekǝlęjm (Bree), brikǝlɛjm (Maasmechelen), gele grond: gē̜lǝ grǫnt (Bilzen  [(lichte leem: voor gele bakstenen)]  ), goede grond: gujǝ grǫnt (Bilzen), grond: grǫnt (Sint-Truiden), leem: lijǝm (Loksbergen), liǝm (Ottersum, ... ), lēm (Bilzen, ... ), lē̜jm (Klimmen), lęjm (Echt, ... ), leem uit de helle gestoken: lęjm ūt ˲dǝn hę ̞lǝ gǝštǭkǝ (Nunhem  [(klei die zonder meer uit het bouwland is gestoken en zonder enige bewerking in de maler wordt gestort)]  ), leemgrond: lēmgrǫnt (Bilzen), steenovenleem: stęjnǭvǝlęjm (Hout-Blerick) Algemene benaming voor de grondstof waarmee bakstenen vervaardigd worden. Doorgaans wordt alleen de leem gebruikt die direct onder de aardoppervlakte wordt aangetroffen (Donkers, pag. 21). [N 27, 48; N 98, 20; monogr.] II-8
steenbalk draagbalk: draagbalk (Beegden, ... ), ijzerbalk: i.sdǝrbalǝk (Peij), koningsbalk: koningsbalk (Heythuysen), steenbalk: steenbalk (Eksel, ... ), stijǝnbalǝk (Tessenderlo), stęjnbalǝk (Ell, ... ), stīnbalǝk (Lummen), stīǝnbalǝk (Paal) De zware balk die waterpas op de standerdnok rust en die de gehele molenkap draagt. Zie ook afb. 20. [N O, 42s; A 42A, 92; monogr.] II-3
steenband band: banjt (Neeritter, ... ), bant (Bree, ... ), bā.nt (Kanne, ... ), (mv)  bāndǝ (Horst), bɛnj (Keent), bɛǝn (Alken, ... ), bɛ̄ntj (Ospel), bandijzer: bantj˱īzǝr (Molenbeersel), bant˱izǝr (Aldeneik), bandsteen: bantstęjn (Weert), ijzeren band: i.zǝrǝ bā.nt (Kanne), ęǝzǝrǝ bant (Bommershoven, ... ), īzǝrǝ banjt (Susteren), īzǝrǝ bant (Mechelen), (mv)  i.zǝrǝ bɛ.n (Lanaken), ęǝzǝrǝn bęǝn (Berlingen, ... ), reep: ręjp (As, ... ), rīp (Lummen), (mv)  rīpǝ (Weert), rīǝpǝ (Ordingen), steenband: stinbant (Lummen, ... ), stēnbānt (Gennep), stęjnbantj (Maxet, ... ), štęjnbant (Rothem), veiligheidsband: vęjlixhęjtsbaŋt (Kaulille) De ijzeren band om de loper. In sommige molens zijn aan de steenband de meeljagers bevestigd. Volgens de invuller uit l 246a werd ook rondom de ligger een ijzeren band geplaatst. [N O, 18r; Jan 164; Coe 149; Grof 177; A 42A, add.] II-3
steenbed maalvloer: mālvlur (Einighausen), steenbed: stęjnbɛt (Maxet), štęjnbęt (Voerendaal), steenbedding: stęjnbɛdeŋ (Weert), steenvloer: stēnvlur (Gennep), stęjnvlūr (Kaulille, ... ), stęnvlur (Meijel), štęjnflur (Herten), vloering: vlūreŋ (Meijel), zoldervloer: zǫlǝrvlūr (Lummen) In het algemeen de vloer waarop de ligger rust. [N O, 27b; N O,18u] II-3
steenbedbalk middenbalk: medǝbalǝk (Weert), steenbalk: stęjnbalǝk (Neeritter, ... ), štęjnbalǝk (Einighausen, ... ) De horizontale balk in het stormeinde ter hoogte van de steenzolder. Zie ook afb. 14 en 18. [N O, 44d] II-3
steenbeitel beitel: bejǝtǝl (Mal), biǝtǝl (Bilzen), bāʔǝl (Tessenderlo), bēsǝl (Bleijerheide), bētǝl (Eys, ... ), bēǝsǝl (Kerkrade), bēǝtǝl (Gulpen), bē̜tǝl (Berverlo, ... ), bę ̞ǝtǝl (Alken), bęj.tǝl (Gronsveld), bęjtǝl (Belfeld, ... ), bęǝtǝl (Diepenbeek), breekbeitel: brēkbē̜tǝl (Koersel), brē̜k˱bęjtǝl (Meijel, ... ), brē̜x˱bēsǝl (Kerkrade), breekijzer: brēǝk˱īzǝr (Merselo), brē̜k˱ęjzǝr, brē̜kē̜jzǝr (Lommel), brē̜k˱īzǝr (Ottersum), brē̜ǝk˱īzǝr (Venray), doorslager: dȳrslē̜gǝr (Bree), ijzeren beitel: ęjzǝrǝ bęjtǝl (Genk), kapbeitel: kap˱bęjtǝl (Boorsem, ... ), kāp˱bētǝl (Eijsden, ... ), kāp˱bęjtǝl (Beverst), koudbeitel: kowt˱bęjtǝl (Obbicht), kā.t˱bęjtǝl (Tegelen), kāt˱bjē̜tǝl (Hoeselt), kāt˱bęjtǝl (Beverst, ... ), kāwt˱bęjtǝl (Geulle), kāǝt˱bęjtǝl (Maastricht), kǫat˱bēsǝl (Vaals), kǫwt˱bęjtǝl (Beek, ... ), kǭt˱bęjtǝl (Helden), kǭt˱bɛjtǝl (Panningen), platte beitel: platǝ bęjtǝl (Maastricht), rawlplug: rǫwpløx (Schinveld), smalle kapbeitel: šmālǝ kap˱bētǝl (Heerlen), steenbeitel: stijnbęjtǝl (Kleine-Brogel), stiǝnbęjtǝl (Sint-Truiden), stęjnbęjtǝl (Ell, ... ), stīnbęjtǝl (Sint-Truiden), stīnbɛ̄tǝl (Koersel), štęj.nbęjtǝl (Tegelen), štęjnbęjtǝl (Klimmen, ... ) Metalen werktuig om gaten in metselwerk te slaan en om iets uit of af te breken. De steenbeitel is vervaardigd uit een rechthoekige of ronde staaf ijzer die aan de onderzijde is aangepunt. Zie ook afb. 15. Met het woordtype 'rawlplug' wordt waarschijnlijk een 'rawlplugbeitel' bedoeld, een ronde beitel waarmee gaten voor rawlplugs worden gemaakt. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje hennep en jute en worden gebruikt voor het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit harde steen bestaan. [N 30, 16] II-9
steenberg halde: haldǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), kip: kip (Eisden  [(Eisden)]   [Domaniale]), kolenberg: koalǝbɛrx (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), schutthalde: šuthaldǝ (Kelmis), steenberg: steenberg (Zie mijnen  [(Waterschei)]  [Maurits]), stēnbɛrx (Zie mijnen  [(Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), stęjnbɛrx (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), stęnbɛ̄rǝx (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), štē.bę.rǝx (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Maurits]), štēbɛrex (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štēbɛrx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV, Emma]  [Julia]  [Laura, Julia]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Domaniale]  [Domaniale, Wilhelmina]), štęjbɛrx (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štęjnbɛrx (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I]  [Emma]  [Maurits]  [Maurits]), steenstort: stēnstǫrt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Waterschei]), stort: stǫrt (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Zolder]), terril: terril (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ...  [Winterslag, Waterschei]), tęre̝l (Zie mijnen  [(Beringen / Winterslag / Eisden)]  [Zwartberg, Waterschei]), tǝrel (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Beringen, Houthalen] [Zolder]), tǝril (Hamont  [(Eisden)]   [Beringen, Winterslag, Eisden]), tɛrel (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]  , ... [Eisden]  [Zwartberg, Eisden]), tɛril (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Zwartberg]  [Eisden]), tèris: tres (Zie mijnen  [(Beringen)]  , ...[Zolder, Houthalen, Zwartberg]  [Beringen]), tęre ̝s (Zie mijnen  [(Zolder / Houthalen / Zwartberg)]  [Eisden]) Een hoge steenhoop in de nabijheid van de mijnen waarop het niet gebruikte gesteente wordt gestort. [N 95, 34; Vwo 733; Vwo 742; Vwo 755; Vwo 775; Vwo 798; monogr.] || Wanneer men bij het vullen van een ontgonnen mijngang niet genoeg gesteente had uit de andere ontgonnen mijngangen, voerde men gesteente aan van de steenberg bovengronds. [monogr.] II-4, II-5