25990 |
steekband, standvink |
afzet:
af˲zęt (K353p Tessenderlo),
korte vink:
kǫrtǝ veŋk (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
kortvink:
kǫrt˲veŋk (L289p Weert),
lange vink:
laŋǝ veŋk (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
langvink:
laŋveŋk (L289p Weert),
pilaar:
pǝlę̄r (P051p Lummen),
schoor:
šōr (Q112p Voerendaal),
schruutbalk:
sxrȳtbalǝk (L289p Weert),
schuinse balk:
šȳnsǝ balǝk (Q019p Beek),
standpin:
stãntpen (L286p Hamont),
standvink:
standvink (L216p Oirlo, ...
L210p Venray),
stantj˲veŋk (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
stant˲veŋk (L420p Rotem, ...
L318p Stramproy,
L289p Weert),
štanjtj˲veŋk (L327p Beegden),
štant˲vęŋk (Q019p Beek),
steunbalk:
štø̄nbalǝk (L330p Herten),
strever:
strę̄vǝr (L423p Stokkem),
štrę̄vǝr (L330p Herten),
stut:
stut (P051p Lummen, ...
K357p Paal)
|
Elk van de acht schuine steunbalken die de standerd steunen. Zie ook afb. 12. De woordtypen stut (K 357, P 51) en schruutbalk (l 289) worden in de betreffende plaatsen ook gebruikt als benaming voor de binnenste en de buitenste steekband. [N O, 42d; N O, 42e; N O, 42f; Sche 13; A 42A, 90 add.; A 42A, 91]
II-3
|
31907 |
steekbeitel |
beitel van achttien:
bęjtǝl van axtin (K317p Leopoldsburg),
beitel van twaalf:
bęjtǝl van twǭlǝf (K317p Leopoldsburg),
beitel van tweeënhalf:
bęjtǝl van twijǝnhalf (K317p Leopoldsburg),
beitel van twintig:
biǝtǝl van twentex (Q083p Bilzen),
beitel van vijftien:
biǝtǝl van vęjftęjn (Q083p Bilzen),
beiteltje van zes:
biǝtǝlkǝ van zęs (Q083p Bilzen),
beitǝl van tien:
biǝtǝl van tęjn (Q083p Bilzen),
drijkwartduimsbeitel:
drejkwārt˱dȳms˱bęjtǝl (L163p Ottersum),
drijkwartse beitel:
dręjkwartsǝ bētǝl (Q204a Mechelen),
duimse beitel:
dumsǝ bęjtǝl (Q204a Mechelen),
dȳmsǝ bęjtǝl (L163p Ottersum),
dūmsǝ bęjtǝl (L299p Reuver),
halfduimsbeitel:
halǝf˱dȳms˱bęjtǝl (L163p Ottersum),
halǝf˱dūms˱bęjtǝl (L299p Reuver),
halfduimse beitel:
half˱dumsǝn bęjtǝl (L271p Venlo),
hǭf˱dumsǝ bētǝl (Q204a Mechelen),
steekbeitel:
steekbeitel (L269p Blerick, ...
L314p Overpelt),
stēk˱bãtǝl (K353p Tessenderlo),
stēk˱bãʔǝl (K353p Tessenderlo),
stēk˱bęjtǝl (Q102p Amby, ...
Q018p Geulle,
K317p Leopoldsburg,
Q095p Maastricht,
L321p Neeritter),
stēǝk˱bęjtǝl (L424p Meeswijk),
stē̜k˱biętǝl (Q162p Tongeren),
stē̜k˱biǝtǝl (Q083p Bilzen),
stē̜k˱bęjtǝl (L426p Buchten, ...
L381p Echt,
L369p Kinrooi,
L382p Montfort,
L163p Ottersum,
L381b Peij,
Q015p Stein,
L378p Stevensweert,
L318b Tungelroy,
L271p Venlo,
L289p Weert),
stęjǝk˱bētǝl (Q001p Zonhoven),
stīǝk˱bęjtǝl (L421p Dilsen),
štēǝk˱bētǝl (Q119p Eygelshoven),
štē̜k˱bētǝl (Q204a Mechelen, ...
Q033p Oirsbeek),
štē̜k˱bęjtǝl (Q027p Doenrade, ...
Q019b Groot Genhout,
L328p Heel,
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
L434p Limbricht,
L294p Neer,
L387p Posterholt,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
L385p Sint Odilienberg,
Q020p Sittard,
L270p Tegelen),
štē̜ǝk˱b ̇ęjtǝl (Q193p Gronsveld),
štɛ̄x˱bēsǝl (Q121c Bleijerheide),
stembeitel:
štęmbęjtǝl (Q021p Geleen),
stootbeitel:
štǭǝt˱bęjtǝl (Q027p Doenrade)
|
Houtbeitel met een plat beitelblad dat aan de voorkant één schuingeslepen zijde heeft. De zijkanten van het blad zijn recht of afgeschuind. De steekbeitel wordt vooral gebruikt voor het met de hand afsteken van hout, bijvoorbeeld bij het maken van houtverbindingen. Zie ook afb. 64. [N E, 25b; N 53, 35a-b; N 53, 34a; A 14, 12a add.; A 32, 2 add.; monogr.]
II-12
|
31027 |
steekgaatjes |
elsgaatjes:
(enk)
ɛlsgiętjǝ (L421p Dilsen),
gaatjes:
gatjǝs (L265p Meijel),
gętjǝs (L293p Roggel),
lokeren:
lø̜šǝrǝ (Q121c Bleijerheide),
naaikoter:
nę̄kūtǝr (Q083p Bilzen),
steekgater:
stę̄kgātǝr (L163a Milsbeek),
steken:
(enk)
štex (Q253p Montzen),
voorsteekgaatjes:
vø̄rstę̄kgɛtjǝs (L267p Maasbree)
|
De met de els gestoken gaatjes waardoorheen men bij het naaien de pekdraad zal gaan rijgen. [N 60, 110]
II-10
|
31913 |
steekguts |
binnenguts:
benǝgøts (K317p Leopoldsburg),
holguts:
hǫlgøts (L163p Ottersum),
holle guts:
hǭl gø̜ts (L330p Herten),
hǭlǝ gøts (L271p Venlo),
hǭlǝ gø̜ts (L330p Herten, ...
L270p Tegelen),
ronde guts:
ronj gøts (L369p Kinrooi),
steekgots:
štē̜k˲gutš (Q111p Klimmen, ...
Q204a Mechelen),
štɛ̄xjutš (Q121c Bleijerheide),
steekguts:
stēk˲gø̜ts (L421p Dilsen),
stē̜k˲gøts (L382p Montfort, ...
L163p Ottersum),
štēǝk˲gøtš (Q119p Eygelshoven),
štē̜.k˲gyts (L270p Tegelen),
štē̜k˲gøts (L299p Reuver),
štē̜k˲gø̜ts (L387p Posterholt, ...
L385p Sint Odilienberg,
L270p Tegelen)
|
Gutsbeitel waarvan de snede zich aan de holle zijde van het blad bevindt. De wagenmaker gebruikt de steekguts onder meer voor het bijwerken van de gaten in de naaf waarin later de spaken worden bevestigd. Zie ook afb. 69. [N 53, 39a-c; N G, 26a]
II-12
|
29851 |
steekklomp |
steekklomp:
štē̜kklomp (L297p Belfeld, ...
L299p Reuver,
L331p Swalmen,
L270p Tegelen)
|
Klomp, aan de onderkant voorzien van een ijzeren plaat ter bescherming tegen de scherpe rand van het blad van de schop. Een klomp die op deze wijze was bewerkt, noemde men in L 270: met ijzer beslagen (met˱ ī̄z\r b\ēlāg\). [monogr.]
II-8
|
28581 |
steeklustige bijen |
kriebelig volk:
kribǝlex vǫlk (L215a Wellerlooi),
kwade bienen:
kōj bīnǝn (Q177p Millen),
kwade bijen:
kwǭjǝ bi-jǝ (L333p Asenray / Maalbroek),
kwǭjǝ bęjǝ (L244d Ysselsteyn),
kǫ bęjǝ (L414p Houthalen),
(enk)
kwājǝ bi (L428p Born),
kōǝ bę̄ (P107a Rummen),
lastig volk:
lɛstex volk (Q113p Heerlen),
rotzakken:
rotzakken (L329p Roermond),
scherpe bijen:
šɛrpǝ bi-jǝ (L330p Herten),
steekachtig:
stejǝkɛxtǝx (Q071p Diepenbeek),
steekduivels:
stēkdyvǝls (P120p Alken, ...
P176p Sint-Truiden,
K353p Tessenderlo),
štę̄kdyvǝls (L333p Asenray / Maalbroek),
štę̄kdȳvǝls (L270p Tegelen),
(enk)
stękdyvǝl (L372p Maaseik),
stęǝ.kdȳvǝl (Q071p Diepenbeek),
stę̄kdȳvǝl (L246p Horst, ...
L271p Venlo),
steekprijen:
štę̄kpri-jǝ (Q019p Beek),
stekers:
stekers (K317a Kerkhoven, ...
K278p Lommel,
L294p Neer,
L416p Opglabbeek),
stē.kǝrs (Q002p Hasselt),
stę̄kǝrs (Q003p Genk, ...
L210p Venray),
štę̄kǝrs (L333p Asenray / Maalbroek, ...
L384p Herkenbosch,
L330p Herten),
(enk)
stę̄kǝr (L244d Ysselsteyn)
|
Volk dat graag steekt. Er kan verschil zijn tussen bijenvolken en soorten bijen wat steken betreft. Maar doorgaans zijn het toch omstandigheden zoals onweer, grote hitte, regen en geur die de bijen vooral tot steken verleiden. [N 63, 73c; Ge 37, 125]
II-6
|
31057 |
steekopzetter |
bout:
bōt (Q253p Montzen),
kantenzetter:
kanjtjǝzętǝr (L293p Roggel),
opprikker:
opprekǝr (L387p Posterholt),
prikijzer:
prekęjzǝr (Q083p Bilzen),
priklikker:
preklekǝr (Q121c Bleijerheide),
steekaftekenaar:
steekaftekenaar (L421p Dilsen),
steekopzetter:
stę̄kop˲zetǝr (L265p Meijel),
stę̄kop˲zętǝr (L163a Milsbeek),
štexǫp˲zętsǝr (Q121c Bleijerheide),
steekzetter:
stę̄k˲zɛtǝr (Q018p Geulle),
stekenlekker:
stę̄kǝlɛkǝr (L267p Maasbree)
|
Het instrument waarmee men in de rand de steken meer zichtbaar maakt. Een soort ijzeren vorktongetje op een handvat. Zie afb. 58. [N 60, 124a]
II-10
|
31345 |
steekpasser |
ajusteurspasser:
ašǝtø̄rspasǝr (K317p Leopoldsburg),
beenpasser:
bēnpɛsǝr (P219p Jeuk),
bodempasser:
bǫjǝmpasǝr (L164p Gennep),
boogpasser:
boogpasser (K317p Leopoldsburg),
gewone passer:
gǝwunǝ pɛstǝr (P176b Bevingen),
gǝwuwǝnǝ pasǝr (K353p Tessenderlo),
gǝwø̜nǝ pasǝr (Q116p Simpelveld),
gǝwūnǝ pɛsǝr (L423p Stokkem),
kuiperspasser:
kȳpǝrspɛsǝr (Q095p Maastricht),
losse passer:
lǫsǝ pɛsǝr (L423p Stokkem),
meetpasser:
mē̜tpasǝr (L271p Venlo),
passer:
passer (Q156p Borgloon, ...
L421p Dilsen,
K317p Leopoldsburg),
pasǝr (L164p Gennep, ...
Q018p Geulle,
L328p Heel,
L330p Herten
[(nu: vroeger gebruikte men pɛsǝr)]
,
L246p Horst,
Q204a Mechelen,
L216a Oostrum,
L163p Ottersum,
L387p Posterholt,
L299p Reuver,
L270p Tegelen,
K353p Tessenderlo,
L271p Venlo,
L210p Venray,
Q005p Zutendaal),
pásǝr (P047p Loksbergen),
pęs(t)ǝr (L328p Heel),
pęsǝr (Q088p Lanaken),
pɛstǝr (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q162p Tongeren),
pɛsǝr (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
L269p Blerick,
Q027p Doenrade,
L320a Ell,
Q019b Groot Genhout,
Q002p Hasselt,
L291p Helden,
L330p Herten,
Q111p Klimmen,
Q074p Kortessem
[(de kuiper gebruikte een grote en kleine)]
,
L267p Maasbree,
Q095p Maastricht,
L321p Neeritter,
L290p Panningen,
L290p Panningen,
L329p Roermond,
L192a Siebengewald,
Q015p Stein,
L270p Tegelen),
passer met veer:
pasǝr met ˲vē̜r (L271p Venlo),
puntpasser:
pøntjpɛsǝr (L330p Herten),
rechte passer:
rɛxtǝ pɛsǝr (L434p Limbricht, ...
L294p Neer),
spitscirkel:
špetstserkǝl (Q121b Spekholzerheide),
spitspasser:
špetspɛsǝr (L331p Swalmen),
steekpasser:
steekpasser (K317p Leopoldsburg),
stēkpasǝr (Q018p Geulle),
stēkpɛsǝr (Q095p Maastricht),
stē̜kpasǝr (L426p Buchten, ...
L382p Montfort,
L266p Sevenum,
L271p Venlo),
stē̜kpɛsǝr (L381p Echt, ...
Q015p Stein),
štēkpɛsǝr (Q099q Rothem, ...
Q098p Schimmert),
štēǝkpasǝr (Q119p Eygelshoven),
štē̜kpasǝr (L299p Reuver, ...
L329p Roermond,
L270p Tegelen),
štē̜kpɛsǝr (L330p Herten, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q204a Mechelen,
L385p Sint Odilienberg,
L270p Tegelen),
štē̜xpasǝr (Q121c Bleijerheide, ...
Q121p Kerkrade),
veerpasser:
vē̜rpasǝr (L328p Heel),
voegpasser:
vuxpasǝr (Q018p Geulle)
|
Werktuig met twee door een scharnier of veer verbonden benen, waarmee cirkels en bogen kunnen worden getekend en kleine afstanden kunnen worden opgemeten en uitgezet. De steekpasser wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper tekent er bijvoorbeeld de bodems voor vaten mee af en de wagenmaker de maten voor de wielnaven. Zie ook afb. 107 en het lemma ɛsteekpasserɛ in Wld II.11, pag. 58.' [N 50, 23a; N 53, 193a; N E, 40b; N G, 16b; monogr.] || Werktuig voor het uitzetten van maten en voor het trekken van cirkelbogen. Het bestaat uit twee rechte benen met scherpe punten die aan de bovenzijde met een scharnier verbonden zijn. Zie ook afb. 79. [N 33, 252a-b; N 33, 252k; N 66, 1b]
II-11, II-12
|
31347 |
steekpasser met getande stelboog |
cirkeltrekker:
sęrkǝltrękǝr (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
maatpasser:
mǭtpasǝr (L382p Montfort),
tandenpasser:
tɛnjǝpɛsǝr (L330p Herten),
tandpasser:
tantjpɛsǝr (L321p Neeritter),
tantpɛsǝr (Q111p Klimmen),
taŋkpasǝr (Q113p Heerlen),
tāntpasǝr (P176b Bevingen),
vaste passer:
vastǝ pɛsǝr (Q099q Rothem),
vastzetpasser:
vast˲zętpęsǝr (L213p Well)
|
Steekpasser met stelboog waarop een vertanding is aangebracht. Het openen en sluiten van de benen van deze passer kan met behulp van een tandwieltje geregeld worden. [N 33, 252h]
II-11
|
31346 |
steekpasser met stelboog |
boogpasser:
bōxpɛsǝr (P219p Jeuk),
graadpasser:
grātpɛsǝr (Q099q Rothem),
gradenpasser:
grādǝpɛsǝr (L321p Neeritter),
instelbare passer:
enštɛlbārǝ pɛsǝr (L330p Herten),
maatpasser:
mǭtpęsǝr (Q088p Lanaken),
mǭtpɛsǝr (L291p Helden, ...
L290p Panningen),
passer met schroeven:
pɛstǝr męt šrūvǝ (Q083p Bilzen),
passer met stelbeugel:
pasǝr męt štęlbø̜gǝl (L299p Reuver),
spitscirkel:
špetstserkǝl (Q121b Spekholzerheide),
steekpasser:
štē̜xpasǝr (Q116p Simpelveld),
steekpasser met klem:
štēkpɛsǝr met klɛm (Q098p Schimmert),
steekpasser met vastzetknop:
štē̜xpasǝr met ˲vas˲zɛtsknop (Q121c Bleijerheide),
trekpasser:
trękpasǝr (L382p Montfort),
trękpɛsǝr (Q111p Klimmen),
trɛkpasǝr (L371p Ophoven),
vandiktepasser:
va(n)dektǝpasǝr (K353p Tessenderlo),
vastzetpasser:
vas˲zetpɛsǝr (L423p Stokkem),
verstelbare steekpasser:
vǝrštęlbārǝ štē̜kpasǝr (L329p Roermond)
|
Steekpasser waarvan de beide benen door een stelboog met elkaar verbonden zijn. Door een op de stelboog aangebrachte schroef vast te draaien kunnen de benen van de passer in een bepaalde positie gefixeerd worden. Zie ook afb. 80. [N 33, 252e; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|