e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staande klok standuhr (d.): štant˂ūr (Bleijerheide, ... ) staande klok III-2-1
staande kraag opstaande kraag: opštǭndǝ krāx (Lutterade), staande kraag: stǭndjǝ krāx (Neeroeteren) Opstaande kraag zonder omvallend deel. [N 59, 123a] II-7
staande lamp glazen lamp: staande lamp  gloͅu̯əzə lamp (Lommel), lampadaire: lampëdêer (Hoeselt), lampadaire (fr.): lampədēͅr (Lommel, ... ), lā̝pa̝dɛ̝̄r (Kanne), la͂padēͅr (Hasselt), lôpëdêer (Tongeren), Fr. lampadaire  lampedéér (Zonhoven), lampëdêer (Tongeren), la͂padēͅr (Hasselt), lôpëdêer (Tongeren), schemerlamp: schjemerlamp (Valkenburg), sjeemerlamp (Sittard), sjemerlomp (Tegelen), sxēmərla͂mp (Kaulille), šēmərlāmp (Kanne), schemerlamp  schiemerlamp (Nuth/Aalbeek), sjemerlamp (Maastricht), staand  sjeemerlamp (Maastricht), schemerlampje: šēmerlāmpkə (Smeermaas), šēmərlɛmpkə (Bocholt), schermlampje: sjermlempke (Panningen), staande lamp: sjtaande lamp (Roermond), staendje lamp (Thorn), staondelaamp (Milsbeek, ... ), staondje lamp (Ell), stjeundje lamp (Herten (bij Roermond)), stonde lamp (Meijel), stōͅndə lāmp (Smeermaas), met een vtje op de a van lamp  stoande lamp (Sint-Pieter), staanderik: staneri̞k (Genk), staanlamp: stōi̯lāmp (Kwaadmechelen), stənlamp (Beverlo), grote lamp met voet, in de hoek van een kamer geplaatst  stōͅənlāmp (Hamont), staande lamp  schtoanlamp (Heerlen) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schemerlamp || staande lamp III-2-1
staande maat hoogtemaat: hȳǝx˱djǝmǭt (Heel), staande maat: standǝ mǭt (Tessenderlo), stāndǝ mǭt (Leopoldsburg), stǭndǝ mǭt (Venlo), štǫandǝ mǫas (Bleijerheide), vaste maat: vastǝ mǭt (Tessenderlo) De uitdrukking staande maat heeft twee betekenissen. Allereerst kan het de benaming zijn voor een lat, stok of plank die men gebruikt om een bepaalde maat op te nemen en die men vervolgens blijft gebruiken voor het aftekenen van alle werkstukken die dezelfde afmetingen moeten hebben. Daarnaast wordt de uitdrukking ook gebruikt, wanneer men een voorwerp wil opmeten zonder dat men een meetlat of duimstok heeft of wanneer men een binnenwerkse maat moet opnemen die met een duimstok moeilijk is op te meten. De timmerman neemt dan twee latten, plaatst ze tegen of in het op te meten voorwerp en tekent erop af hoever ze over elkaar komen. De opgave van de respondent uit Leopoldsburg (K 317) heeft betrekking op beide betekenissen, die van de zegsman uit Tessenderlo (K 353) alleen op de eerste. [N 53, 201] II-12
staande rollaag bandbrik: bānt˱brek (Mesch), center: sęjntǝr (Berverlo), sęntǝr (Tessenderlo), kantlaag: kantloax (Houthalen), rechtstaande laag: rɛxtštǭndǝ lǭx (Schimmert), reklaag: rɛklǭx (Haler), rollaag: rollǭx (Bree), rǫllǫax (Kerkrade), rǫllǭx (Geulle, ... ), rǫllǭǝx (Hoensbroek), staande laag: štǭndǝ lǭx (Eys, ... ), staande rollaag: stondǝ rollǭx (Meijel), staande strek: stǭndjǝ strɛk (Heythuysen), staande streklaag: stoandǝ streklǭx (Meeuwen), staande zijkant: stǭndjǝ zijkantj (Neeritter), steense rollaag: stęjnsǝ rǫllǭx (Ell, ... ), stęnsǝ rǫllǭx (Leunen), štę ̞ŋsǝ rǫllǭx (Heerlen), štęjnšǝ rǫllǭx (Rothem), štęnsǝ rǫllǭx (Helden, ... ), steense strek: stɛnsǝ strek (Venray), steenselrollaag: stɛnsǝlrollǭx (Ottersum), steensrol: stęjnsrǫl (Maastricht), steensrollaag: štēnsrǫllǭǝx (Hoensbroek), štę ̝ŋsrǫllǫax (Kerkrade), štęjnsrǫllǭx (Klimmen), stenenrollaag: štēnrǫllǭx (Heerlen), strek: strek (Tungelroy, ... ), strek op zijn kop: strek˱ op ˲zęnǝ kop (Meeuwen), strekcenter: streksęjntǝr, streksɛntǝr (Berverlo), streklaag: streklāx (Lommel), strɛklǭx (Lozen), strekrollaag: strękrǫllǭx (Maasbree), strekse rol: štrɛksǝ rǫl (Bleijerheide), strekse rollaag: štreksǝ rollǭx (Panningen), štrɛksǝ rǫllǭx (Susteren, ... ), stroomlaag: strǫwmlāx (Venlo) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.] II-9
staande tand rechtstaande tand: rē̜xstǫndǝn tant (Bilzen), staande tand: stondǝ tant (Meijel), stǭndjǝ ta.nt (Leuken, ... ), stǭndjǝ tantj (Neeritter, ... ), stǭndǝ tant (Gronsveld, ... ), stǭndǝ tantj (Montfort), stǭndǝ tānt (Lozen, ... ), stǭndǝ tāǝnt (Venray), stǭndǝn tant (Tessenderlo), štandǝn taŋk (Helden, ... ), štǫandǝ tsaŋk (Kerkrade), štǭndjǝ tanjt (Herten), štǭndǝ tant (Heerlen, ... ), štǭndǝ tānt (Eys), štǭndǝn tanjt (Susteren), štǭndǝn tant (Heerlen, ... ), štǭndǝn taŋk (Tegelen), štǭǝndǝ tant (Hoensbroek), štǭǝndǝ taŋk (Heerlen), staande tanden: štǫandǝ tsɛŋ (Kerkrade), staande vertanding: stǭndǝ vǝrtandeŋ (Maastricht), tand: tant (Houthalen), tānt (Mesch), terugvallende tand: tryk˲valǝndǝ tānt (Eys) Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.] II-9
staander achterdam: axtǝrdam (Echt), damtoot: damtūǝt (Limbricht), den: dęn (Houthem, ... ), dɛn (Sint-Truiden, ... ), grondpaal: grǫntpǭl (Oud-Caberg), jan: (mv)  janǝ (Weert), juffer: jøfǝr (Herten), kraagstaander: krāxstø̜̄ndǝr (Echt), krāxštø̜̄ndǝr (Voerendaal), lange paal: laŋǝ pǭwǝl (Genk), nek: nɛk (Meeuwen), opstaander: ǫpstø̜̄ndǝr (Venlo), paal: pǭl (Maasbree, ... ), rechtoppe: ręǝt˱opǝ (Kerkrade  [(meervoud: ręǝt˱opǝ)]  ), schachtroede: šaxrǫw (Bleijerheide, ... ), staander: staander (Opglabbeek), standǝr (Horst, ... ), stuǝndǝr (Schulen), stø̄ndǝr (Heythuysen, ... ), stø̜ndǝr (Born, ... ), stǫndǝr (Gennep, ... ), stǭndǝr (Leunen, ... ), štø̄ndǝr (Helden, ... ), štø̜̄ndǝr (Eijsden, ... ), štø̜ndǝr (Beek  [(meervoud: štø̜ndǝrs)]  , ... ), štǭndǝr (Eisden, ... ), štɛndǝr (Doenrade, ... ), staansel: štø̄nsǝl (Herten), steigerden: [steiger]dęn (Noorbeek, ... ), steigerhout: [steiger]hǫlt (Tegelen  [(meervoud: -hø̜ltǝr)]  ), steigerpaal: [steiger]pǭl (Bleijerheide  [(idem)]  , ... ), [steiger]pǭǝl (Lozen), stellingboom: stɛ̄leŋboʔǝm (Lommel), stellingden: stęleŋdɛn (Geulle), stellinghout: stɛleŋhǫwt (Meeuwen  [(meervoud: stɛleŋhǫwtǝr)]  ), stellingpaal: stęleŋpǭl (Tessenderlo  [(meervoud: stęleŋpǭlǝ)]  , ... ), stellingsden: štɛleŋs˱dɛn (Klimmen), stellingspaal: štɛleŋspǭ.l (Sittard), štɛleŋspǭl (Rothem), steunder: štø̄jǝndǝr (Eygelshoven), steunpaal: stø̄npǭl (Berverlo  [(meervoud: stø̄npǭlǝ)]  ), voet: voet (Hopmaal, ... ), vōt (Lanaken, ... ), vūt (Bilzen) De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] || De zware verticale paal van de T-vormige karsteun. Zie ook afb. 196. [N G, 62b] || Het rechtopstaande deel van een omvallende kraag. [N 59, 123a] || Plat stuk hout tegen de woutermannetjes aan dat verhindert dat deze gaan schuiven. [N O, 3e] II-12, II-3, II-7, II-9
staanders staanders: stǭndǝrs (Griendtsveen) Rechtopstaande turven, voor de afwatering tegen de buitenlaag van de turfhoop gezet. [II, add.] II-4
staart bis: be.s (Zonhoven), bes (As, ... ), bez (Beek, ... ), geitenstots: gētǝstuts (Montzen), koeienstaart: kuwǝstart (Blitterswijck, ... ), kōi̯start (Maastricht), kōštat (Vijlen), koestaart: kǫu̯wštats (Kerkrade), pen: pɛn (Bilzen, ... ), pluis: harig uiteinde vd staart ve dier  pløs (Kwaadmechelen), spits: spets (As, ... ), spitse kant: špetsǝ kanjtj (Roggel), staart: chtart (Valkenburg), schtaart (Geleen, ... ), schtart (Amby, ... ), schtert (Belfeld), schtsart (Schimmert, ... ), schtèrt (Herten (bij Roermond)), shtart (Mheer), sjtart (Bemelen, ... ), sjtert (Asenray/Maalbroek, ... ), sjtĕrt (Beegden, ... ), sjtsart (Berg-en-Terblijt), sta(i)rt (Zolder), sta.rt (Moelingen), sta.t (Hasselt, ... ), staart (Arcen, ... ), start (Achel, ... ), start / stārt (Meeswijk), stat ('S-Herenelderen, ... ), stats (Chevremont, ... ), staərt (Velden), stārt (Heijen), steert (Genk, ... ), stert (Achel, ... ), sterte (Helchteren), sterte(n) (Peer), sterten (Wijchmaal), stertən (Zonhoven), stērt (Oirlo, ... ), stēͅrt (Hamont, ... ), stĕrt (Heythuysen, ... ), steͅrt (Bocholt, ... ), stjsart (Beek), strat (Geulle, ... ), stàrt (Hasselt, ... ), stárt (Arcen, ... ), stát (Berbroek, ... ), stáǝrt (Velden), stârt (Velden), stärt (Eupen), stèrt (Genooi/Ohé, ... ), stèèrt (Griendtsveen), stért (Kessel, ... ), stārt (Haelen, ... ), stāt (Hasselt, ... ), stērt (Peer, ... ), stē̜rt (Griendtsveen), stę̃rt (Hamont), stɛ:rt (Overpelt), stɛrt (Achel, ... ), stɛt (Berverlo, ... ), stɛǝt (Laar), šta.rt (s-Gravenvoeren), štart (Amby, ... ), štarts (Heerlen), štert (Melick, ... ), štĕrt (Kessel, ... ), šteͅ.rt (Eupen, ... ), šteͅrt (Eupen), štèrt (Beesel, ... ), štɛrt (Panningen), štart (Amby, ... ), štat (Gulpen, ... ), štats (Bocholtz, ... ), štárt (Berg / Terblijt, ... ), štát (Kerkrade, ... ), štáts (Bocholtz, ... ), štārt (Martenslinde, ... ), štāts (Bleijerheide), štɛrt (Asenray / Maalbroek, ... ), štɛts (Raeren), schrijffout  sjtart (Sittard), staartje: sjtèrtsje (Mheer), sta(i)rtjə (Zolder), staartje (Eksel), steertje (Neerharen), steirke (Lanklaar), steirtseke (Maaseik), sterke (Maaseik), sterstje (Reppel), sterteke (Eisden, ... ), sterteke(n) (Heusden, ... ), stertghe (Bree), stertje (Amby, ... ), stertjen (Achel), stertjə (Eisden), stērtje (Hamont, ... ), stērtsje (Maastricht), stēͅrtjə (Opglabbeek), steͅrtjə (Hamont, ... ), steͅrtəkə (Houthalen), stɛertšə (Opgrimbie), stɛrtjǝ (Houthalen, ... ), stɛrtšə (Lanaken, ... ), stɛtjǝ (Ulbeek), stɛtšǝ (Berbroek), stɛtǝkǝ (Rosmeer), stɛ̄rtžə (Lanaken), štɛrtjə (Klimmen), staat: schtat (Ubachsberg), schtats (Heerlen), schtatz (Bleijerheide, ... ), sjtat (Gulpen, ... ), sjtats (Bleijerheide, ... ), sjtatt (Rimburg), sjtatz (Heerlen, ... ), stad (Herstappe, ... ), stat (Alken, ... ), stats (Kerkrade, ... ), statz (Vaals), stet (Beverlo, ... ), stetten (Kerkhoven), steͅt (Beverlo, ... ), steͅtn (Zonhoven), stjat (Vlijtingen), stàt (Bommershoven, ... ), stèt (Beverlo), štat (Kerkrade, ... ), štats (Bleijerheide, ... ), štàts (Kerkrade, ... ), koe  shtoeats (Mheer), staatje: stajtšə (Borgloon), statsje (Hoepertingen), ste-je (Lommel), stedje (Kuringen), steitje (Sint-Lambrechts-Herk), steitjen (Diepenbeek), steitsje (Sint-Lambrechts-Herk), steitšə (Alken), stetje (Bilzen, ... ), stetsche (Zichen-Zussen-Bolder), stetsje (Beverst, ... ), stetsjə (Eigenbilzen, ... ), stetše (Bilzen), stetteke (Beverlo, ... ), stetteken (Kwaadmechelen), stetəkə (Rosmeer), steïke (Oostham), steͅtjə (Hoepertingen), steͅtšə (Bommershoven, ... ), stätje (Horpmaal, ... ), stɛtjəm (Oostham), stɛtjɛ (Heers), stɛtšə (Mielen-boven-Aalst), stop: štup (Eisden), stots: schtoets (Epen), schtuts (Eckelrade, ... ), sjtoets (Eys, ... ), sjtōēts (Mechelen), sjtuts (Gronsveld), stoes (Welkenraedt), stuts (Montzen, ... ), stutz (Eupen), sty(3)̄ts (Sint-Geertruid), stȳts (Sint Geertruid), štoets (Ingber, ... ), štu.ts (Montzen), štuts (s-Gravenvoeren), štuts (Aubel, ... ), štyts (Eijsden, ... ), štøts (Eckelrade), štūts (Mechelen), štūǝts (Wahlwiller, ... ), muv Q 199, 200, 283 en 284  štu.ts (Montzen), stotsje: schtütske (Lontzen), stuske (Welkenraedt), šty.tskə (Montzen), štytskĕ/štytšĕ (s-Gravenvoeren), stubstaart: stoebstárt (Blitterswijck, ... ), ve paard, hond of kat  stoebstárt (Castenray, ... ), varkensbis: vɛ.rkǝzb`ez (Ellikom), vɛ.rǝkǝsbes (Kinrooi), varkensstaart: vę ̞.rǝkǝstat (Tongeren), vɛ.rkǝstat (Gelinden, ... ), vɛ.rkǝstát (Borgloon, ... ), vɛ.rǝkǝstart (Stokkem), vɛ.rǝkǝstat (Heks, ... ), vɛrǝkǝsstart (Maastricht), vɛrǝkǝsstat (Alken, ... ), vɛrǝkǝstát (Sint-Truiden), voorste van de hamer: voorste van de hamer (Lommel), zwans: sjwans (Sittard), šwans (Ch?vremont, ... ), zwa.ns (Montfort), zwans (Dilsen), zwāns (Blitterswijck, ... ), zwens (Heythuysen), zwāns (Blitterswijck), šwans (Heerlen) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.] [N 77, 23] [N 77, 89; monogr.]De scherpe kant van de hamer waarmee men de groef dichtmaakt. [N 60, 114b] || staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)], [ZND 07 (1924)] || staart, dim. || staart, gecoupeerde — || staarteinde [N 38 (1971)] || staartje [ZND 38 (1942)] || staartstompje || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-12, I-9, II-10, III-2-1, III-4-2
staart van de hollandse molen kruibalk: kryjbalǝk (Beek, ... ), kruistaart: krȳjštɛrt (Beesel, ... ), kruiwerk: krȳjwɛrǝk (Neeritter, ... ), staart: staart (Susteren), start (Boorsem, ... ), stɛrt (Kinrooi, ... ), štɛrt (Horn), staartbalk: start˱balǝk (Elen), stɛrt˱balǝk (Sint Huibrechts Lille), štart˱balǝk (Beek, ... ), štɛrt˱balǝk (Horn, ... ), staartwerk: stɛrtwɛrǝk (Weert), stɛrtwɛ̄rǝk (Stramproy) De twee korte schoren, de twee lange schoren en de staartbalk van de Hollandse molen samen. Zie ook afb. 25. [N O, 52f; Sche 25; monogr.] II-3