18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
⁄t keent is braaf (Q096a Borgharen)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
brǭk (Q096a Borgharen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brǭklegǝ (Q096a Borgharen)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
broemel (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
broomel (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
bru.mǝlǝ (Q096a Borgharen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
bramen:
briem (Q096a Borgharen),
bramenstruik:
briemestroek (Q096a Borgharen)
|
braam (struik) [Roukens 03 (1937)] || braamstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broje (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
kotsen:
kotse (Q096a Borgharen)
|
kotsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandblaor (Q096a Borgharen)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
de kachel (Q096a Borgharen)
|
brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|