e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zout in het vuur gooien zouten: zātǝ (Belfeld) Bij de fabricage van gresbuizen wordt een kleisoort gebruikt die bij hogere temperatuur bakt dan rivier- en zeeklei. Wanneer de buizen gebakken zijn, wordt door de controlegaten keukenzout in de oven gebracht dat bij deze hogere temperatuur ontleed wordt in natrium en chloor. Het chloor ontwijkt als gas en het natrium gaat een verbinding aan met het buitenste kleilaagje. Na afkoeling ontstaat op deze wijze op de buiswanden een glasachtig oppervlak, de zgn. ɛglazuurlaagɛ.' [monogr.] II-8
zoutpot zoutkroeg: a: is geen fringsteken maar RND  zātkrūx (Opheers), m.  zāt⁄krōx (Boekt/Heikant), zoutpot: zātpoͅt (Peer), #NAME?  zuitpot (Kwaadmechelen), algemeen, verder: toebakspot, zawtpot, boterpötje  zau̯tpoͅt (Puth), m.  zātpoͅt (Borgloon), zōətpoͅt (Borgloon), m. mv. p#t\\  zātpoͅt (Halen), Veelal is dit een Keulse pot  zâltpot (Castenray, ... ), zie tekening  zòtpot (Ospel), zoutpot  zātpoͅt (Borgloon), zouttromp: zau̯ttromp (Meeswijk), zoutvat: zaajtvaat (Maastricht), zaaltpot (Middelaar), zuitvat (Kwaadmechelen) houten bak waarin het zout bewaard wordt in de keuken || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || zoutpot III-2-1
zoutvat zoutkroeg: zie vraag 21  zāt⁄krōx (Boekt/Heikant), zoutkruik: zaod kruk (Middelaar), zoutpotje: zaltpötje (Venlo), zoutsduppen: zōͅts˂døpə (Bleijerheide, ... ), zouttromp: zauttromp (Valkenburg), gedraaide nap, waarin het zout in de keuken bewaard wordt  zauttromp (Sittard), zoutvaatje: sau̯t˃fɛtšə (Eupen), zaltvaetje (Venlo), zautvèètsje (As, ... ), zālt˃vɛtjə (Gennep, ... ), zāt˃vēͅtjə (Herten (bij Roermond)), zâltvetje (Castenray, ... ), zoutvat: zāt˃vōͅt (Genk), ?t Zautvaat ómsjtoote:zout morsen (voorteken van ruzie)  zautvaat (Sittard) houten bak, gedraaide nap, waarin het zout in de keuken bewaard wordt || kruik, stenen ~; inventarisatie benamingen (gistkruik); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || stenen zoutpot || zouten bak || zoutvaatje || zoutvat III-2-1
zoutzuurpotje geestpotje: gȳspø̜tšǝ (Stokkem), zoutzuurpotje: zaltssø̜jǝrpø̜tšǝ (Bleijerheide) Het potje met vloeimiddel. Volgens de invuller uit Q 121c was dit altijd van lood, aangezien andere metalen door zoutzuur zouden worden opgelost. [N 64, 27c] II-11
zuchten blazen: blauzen (Kwaadmechelen), bloaze (Leopoldsburg), bloozen (Eksel), diep ademhalen: deep aom (h)ôôle (Puth), deep ôômhole (Ubachsberg), hijgen: geigə (Bree), hiege (Nunhem), jijə (Meeuwen), kermen: keͅrmə (Lozen), kɛrmən (Eksel), klagen: klagə (Lozen), knuchen: Grötfât knuchte bij ¯t bukke; cf. WNT VII-2, kol. 4822, s.v. "knuchen"2. kortademig zijn, hijgen  knuchte (Gennep, ... ), kreunen: krimə (Bree), krønən (Eksel), kroezen: krūzə (Beringen, ... ), kuimen: keume (Maastricht), keͅimə (Genk), kuimen (Eksel), kume (Ell, ... ), kumen (Mechelen-aan-de-Maas), kuu.me (Boukoul), kuume (Echt/Gebroek, ... ), kuumme (Kerkrade), kūū:me (Panningen), kūūme (Heerlerheide, ... ), ky(3)mə (Lanklaar), ky(3)̄mə (Kinrooi), køymə (Smeermaas), kúúmen (Hoensbroek), kûmme (Schimmert), küme (Schaesberg), kümme (Blitterswijck, ... ), (kuimen)  köjmen (Oost-Maarland), B.v. hae kuumdje wie en spurgkoe: hij zuchtte als een dikgegeten koe (die te veel spurrie gegeten heeft).  kūūme (Haelen), cf. VD s.v. "kuimen"2 klagen, zuchten, kermen  kuime (Zonhoven), In bep. bet. is zuchten bijna gelijk aan kreunen (kime).  kimə (Opglabbeek), Waat kuumste toch ònger ¯t werk, vèltj ¯t tich zwaor Sjei oet mit det gekuum. Dae kan kume zònger te kume  kume (Echt/Gebroek), lamenteren: lamənti:rə (Rekem), mommereren: moͅmərēͅrə (Bocholt), məmənēͅnən (Lozen), oude kuimschotel: n auw kuumsjotel (Valkenburg), permitreren: permətēͅrən (Lozen), snakken: schnakke (Susteren), snakke (Hees, ... ), snoffen: cf. WNT s.v. "snoffen"(II) = snuffen  snoffe (Beverlo), snokken: sjnoeke (Roermond, ... ), snoeke (Boekend), snokke (Weert), snuiven: sjnoeve (Waubach), snurken: snorke (Roosteren), snörke (Weert), steunen: steune (Echt/Gebroek), zuchten: söchte (Wijk), z(e)uchte (Wanssum), zechte (Hasselt), zegte (Hees), zeuchte (Broekhuizen, ... ), zeugte (Velden), zeugten (Wanssum), zextə (Hasselt, ... ), zōͅXte (Tongeren), zu.chte (Boukoul), zuchs (Bocholtz), zuchte (Baarlo, ... ), zuchten (Blerick, ... ), zughte (Sittard), zuixtə (Heers), zujgte (Boeket/Heisterstraat), zuuchte (Tungelroy), zuuetse (Kerkrade), zuute (Bocholtz), zuwgten (Ospel), zuxtə (Sint-Truiden), zūchte (Blitterswijck, ... ), zy(3)ətə (Vaals), zyxtə (Neeroeteren), zèchte (Eigenbilzen), zèùchte (Sevenum), zèùte (Gemmenich), zèùwte (Kelmis), zêûte (Mechelen), zöchte (Bunde, ... ), zöchten (Maastricht), zöxtə (Achel), zøchtə (Koersel, ... ), zøchtən (Lommel, ... ), zøXte (Tongeren), zøxtə (Beringen, ... ), zøxtən (Achel, ... ), zø̄chtə (Lommel), zø̄xtə (Kanne), zø͂ͅə.tə (Moresnet), zøͅchtə (Paal), zøͅyxtə (Opheers), züte (Kerkrade), züü-ete (Kerkrade), zəjxtə (Kortessem), zəxtə (Gingelom, ... ), ’zöxtə (Tongeren), B.v. zuchte wiej ein spörkoe.  zuchte (Nunhem), moeilijk leesbaar, het kan ook zeujete zijn  zùùjete (Mechelen) klagen, zuchten, kermen || klagend zuchten || steunen, zuchten || zuchten || zuchten [snokke] [N 10 (1961)] || zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
zuchtje flauwe wind: flǫwǝ wenjt (Neeritter, ... ), het zevert zo maar wat: ǝt ˲zivǝrt ˲zu mɛ wa (Kaulille), klooiwind: klojwint (Gennep), slappe wind: slapǝ went (Lummen), sukkelwindje: søkǝlwenjtjǝ (Herten), trek: tręk (Leunen), trekje: trękskǝ (Meijel), valwind: valwentj (Weert), zomerpufje: zōmǝrpøfkǝ (Thorn), zomerse wind: zōmǝrsǝ wentj (Maxet), zuchtje: zøxtjǝ (Molenbeersel), zwakke wind: zwākǝ wentj (Weert) [N O, 9b] II-3
zuigbuis aanzuigreur: āzūxrø̄r (Bleijerheide), lodenbuis: lūtǝ bø̜js (Stokkem), pompbuisje: pomp˱bø̜jskǝ (Stokkem  [(van roodkoper)]  ), pompdarm: pomp˱dɛrǝm (Houthalen), pompenbuisje: pompǝbø̜jskǝ (Stokkem  [(van roodkoper)]  ), zuigbuis: zȳx˱bȳs (Nieuwenhagen, ... ), zuigbus: zȳx˱bøs (Schimmert) De buis aan de onderzijde van het pomphuis die in de op te pompen vloeistof wordt geplaatst. Zie ook afb. 236a. Met de term pomp(en)buisje werd in L 423 het roodkoperen buisje aangeduid dat de verbinding vormde tussen het slotstuk en de zuigbuis. Het was aan de onderzijde voorzien van een sierbandje. Men noemde dit de knoop (knqp). [N 64, 133f; N 66, 49f] II-11
zuigen lebberen: lebbere (Nunhem), lebberen (Beringen), lemmelen: lemmele (Ulestraten), lèmmele (Klimmen), lotsen: loetsche (Puth), loetschə (Schinveld), loetsje (Bleijerheide, ... ), lotsjen (Meers), lótsje (Berg-aan-de-Maas), lôtsjen (Neerbeek), i.e. aan een fles zuigen.  lōētšə (Voerendaal), lurken: lörke (Venlo), noeken: nōēke (Klimmen), optrekken: m.b.v. rietje  optrekke (Hushoven, ... ), opzuigen: opzoege (Schinveld), opzuiken: opzoeëke (Hushoven, ... ), opzoëke (Schinnen), opzōēke (Koningsbosch, ... ), smetsen: sjmetse (Ulestraten), sutsen: sutse (Sint-Truiden), trekken: trèkke (Leveroy), zabbelen: zabbele (Heel), zabberen: zabbere (Nederweert), zoebelen: zoebele (Ottersum, ... ), zuigen: soege (Bocholtz), soeGke (Klimmen), suike (Baexem), suuge (Belfeld), suuke (Heerlerheide), zoege (Bleijerheide, ... ), zoegen (Arcen, ... ), zoegge (Mechelen), zoewe (Vaals), zoewə (Vaals), zoeëge (Waubach), zouge (Beverlo), zōēgen (Arcen), zōēgə (Eys), zōēre (Kerkrade), zōēëge (Eys), zu-ge (Sevenum), zuge (Beesel, ... ), zugə (Horst, ... ), zuige (Mechelen, ... ), zuigge (Ospel), zuuge (Afferden, ... ), zuugen (Beringe), zuugə (Hout-Blerick), zuuXe (Horst), zūge (Maasbree, ... ), zūgə (Arcen), zūīge (Sevenum), zūūge (Blerick, ... ), zŭŭgen (Bergen), zŭŭgə (Berg-en-Terblijt), zy(3)̄gə (As, ... ), zóége (Grevenbicht/Papenhoven), zøͅi̯gə (Ospel), zûûge (Blerick), züge (Blerick), men zegt tegenwoordig veel zuuge ipv zoeke  zūūge (Haelen), voor zover ik weet is voor rietje geen venloos woord, kende men vroeger niet  zuuge (Venlo), zuiken: soeken (Hamont, ... ), sōēke (Hoensbroek, ... ), sòèke (Maastricht, ... ), zaake (Sint-Truiden), zaukë (Tongeren), zoeeke (Weert), zoeke (Amby, ... ), zoeken (Leveroy, ... ), zoekke (Eksel, ... ), zoewke (Thorn), zoeëke (Weert), zouken (Linne), zoëke (Laar, ... ), zōē.ke (Boukoul, ... ), zōēeke (Gronsveld, ... ), zōēge (Ottersum, ... ), zōēke (Baexem, ... ), zōēkke (Heel), zōēkə (Heerlerheide, ... ), zukə (Limbricht), zuëke (Oirlo), zūge (Boeket/Heisterstraat), zūkə (Baexem, ... ), zūūge (Ottersum, ... ), zūəkə (Laar), zôêke (Schimmert), zø͂ͅkə (Hasselt), zûke (Bree), moeilijk leesbaar, misschien is het toch gewoon reetje  zoeke (Linne), Sókkerpaek zoêke  zoêke (Altweert, ... ) limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] || zuigen, likken aan snoepgoed III-2-3
zuigerklep klep: klɛp (Houthalen, ... ), pompenleertje: pōmpǝlɛrkǝ (Castenray, ... ), slot: slōt (Lanaken), šlǭ.t (Roermond), slotleer: šlǭ.tlē̜r (Roermond), voetklep: vōtklɛp (Nieuwenhagen, ... ), zuigerklep: zȳgǝrklɛp (Roermond) De (leren) klep in de pompzuiger van een zuigpomp die zich opent bij de neergaande beweging van de zuiger. Zie ook afb. 236a en 241. Volgens de invuller uit L 329 was er aan het slotleer een slotlood (slq.tlɛüt) bevestigd.' [N 64, 133k; N 66, 49k; monogr.] II-11
zuigerleer leer van de zuiker: lē̜r van dǝ zȳkǝr (Stokkem), pompenleer: pompǝlē̜r (Stokkem), pōmpǝlē̜r (Castenray, ... ) De leren omkleding van de pompzuiger die zorgt voor de afdichting tussen pompzuiger en pomphuis. [N 64, 1331 add.; monogr.] II-11