id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34313 | vazelzeug | vazelzeug: vazelzeug (Vlijtingen) | Zeug die men in de wei laat lopen, zonder ze te willen vetmesten of voor de fok te gebruiken. Volgens de informant van Q 158a wordt dit varken in reserve gehouden als fokzeug. Het WNT (XVIII p. 956 s.v. vazelvarken) geeft als eerste betekenis "fokvarken" en als tweede "mager varken". Een vazelvarken wordt ook wel met opzet schraal gevoerd om het voor het fokken te gebruiken, naderhand ook om het gedurende de winter in leven te houden en dan tegen het voorjaar te gaan mesten (z. WNT XVIII p. 952 s.v. vazel III 3). [JG 1c, 1d, 2c; NE 2.I.8; N C, Q 111 add.; monogr.] I-12 |
21284 | vechten | vechten: fae:xtə (Vlijtingen) | Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1 |
34466 | vechthaan | soorthaan: sorthǭ.nǝ (Vlijtingen) | Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |
34266 | vee | beesten: bēstǝ (Vlijtingen) | Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11 |
34270 | veearts | artist: artis (Vlijtingen), paardsmeester: pi̯atsmē.stǝr (Vlijtingen) | [JG 1a, 1b; Vld.; monogr.] I-11 |
20497 | veelvraat | slokker: slŭŭkker (Vlijtingen), vreetzak: gelijk être fréétzak (Vlijtingen), vreter: gelijk être fréétər (Vlijtingen) | gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24262 | veer | pluim: pluum (Vlijtingen) | veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)] III-4-1 |
34267 | veestapel | beesten: bēstǝ (Vlijtingen) | Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b] I-11 |
34282 | veevoer verzamelen | afmaaien: ǭfmēn (Vlijtingen), ǭfmęi̯ǝn (Vlijtingen), repen: rē.pǝ (Vlijtingen) | Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.] I-11 |
24919 | veld, open land | land: laand (Vlijtingen), veld: vèèlt (Vlijtingen) | veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)] III-4-4 |