e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q171p plaats=Vlijtingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
volle maan volle mond (du.): volle maont (Vlijtingen) schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)] III-4-4
volop veren krijgen vlug zijn: ze ziee vleg (Vlijtingen) volop veren krijgen (vluggen) [N 83 (1981)] III-4-1
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: bēr (Vlijtingen) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
volwassen, volgroeid volwassen: volwassen (Vlijtingen) volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)] III-2-2
voogd momber: mommer (Vlijtingen) iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] III-2-2
voor de gek houden kullen: keullə (Vlijtingen), voor de gek houden: vər de gek haagə (Vlijtingen) op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)] III-1-4
voorknie knie: kni (Vlijtingen) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
voorschaar klein schulpje: klɛ̄n šę.lǝpkǝ (Vlijtingen) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschoot, schort (alg.) schortel: sjottel (Vlijtingen), Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, bijlage II blz. 98.  sjottel (Vlijtingen) schort || Schort (in de Nederlandse dialecten) III-1-3
vooruit hop: hop (Vlijtingen) Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.] I-10