e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q002p plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
b. houten roerriek voedergaffel: vyi̯ǝrgafǝl (Hasselt) Korte houten riek of gaffel gebruikt om het veevoer in de koeketel of varkensketel om te roeren. Doorgaans, indien aanwezig en bekend, tezamen met de voerriek in gebruik. Soms is het niet meer dan een eenvoudige houten stok of knuppel. Voor brijzel- in brijzelknous, enz. zie de namen voor de veevoerketel in aflevering I.6. [N 18, 31] I-5
baai baai: bāj (Hasselt) Dik en grof wollen weefsel, op molton gelijkend flanel, meestal donkerrood, ook wel bruin, geel of blauw van kleur, waarvan onderkleren, vrouwenrokken, hemden voor zeelieden en boeren worden gemaakt (Van Dale, pag. 229). [N 62, 91; Gi 1.IV, 54; MW] II-7
baaien onderrok baaien onderrok: bajənoͅndəroͅk (Hasselt) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baalschort zak: zak (Hasselt), zakkenvoordoek: zakəviəreŋ (Hasselt) voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] III-1-3
baantje glijden op het ijs sleuren: slērə (Hasselt, ... ), slieəre (Hasselt), Mnl. slîderen, Kil. sledderen, slidderen, labi; S. sleeren, Rijnl. schlidern Eisbahn schlagen, schlitten II, 1 auf dem Eise gleiten; z. ook o. glijbaan.  slere (Hasselt) Glijden (slieren) op het ijs. [ZND B1 (1940sq)] || Glijden. [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)] || Slieren: Op de glijbaan spelen, baantje glijden. III-3-2
baard baard: ba.ərt (Hasselt), baa.rd (Hasselt), bart (Hasselt), bārt (Hasselt), bijentros: bɛjǝtros (Hasselt), vlimmen: vlęm (Hasselt), vlęmǝ (Hasselt) baard [N 10b (1961)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, II-6, III-1-1
baarmoeder van de kip legstek: lē̜kstęk (Hasselt) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
baarmoeder van de koe baarmoeder: bǭrmōi̯ǝr (Hasselt), draagmoeder: draxmyi̯ǝr (Hasselt), matrice: matres (Hasselt) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
baars baars: baa.rs (Hasselt), bolbaars: kleine vari?teit, pos, Acerina cernua  bo.lbaa.rs (Hasselt), jood: kleine vari?teit, pos, Acerina cernua; cf. Maastr. juudsje  jeuəd (Hasselt) baars III-4-2
baarspelen baren: baren  baren (Hasselt), Z.N. baarspel, S. barrespelen, DC & T., deel I, pag. 126 baar-spelen: van Fr. jouer aux barres overlopertje spelen.  bare (Hasselt) Baar spelen: *Baren, een jongensspel, waarbij men rennend een bepaald punt op het terrein van de tegenpartij moest trachten te bereiken en dan weer naar zijn vertrekpunt moest hollen. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2