e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2562
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bont en blauw slaan bont en blauw houwen: bond ɛn blāuw Xaouwə (Beek) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bontkraag bontkraag: bontkraag (Beek) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel bontmantel: bontmantel (Beek) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog flikboog: flikbo.ch (Beek), ontlastingsboog: ǫntlasteŋs˱bǭx (Beek), steekboog: štēk˱bǭx (Beek), strekboog: štręk˱bǭx (Beek) boog [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9, III-3-2
boom (alg.) boom: boum (Beek), boͅum (Beek), boͅu̯m (Beek), boompje: bøͅimkə (Beek) boom [DC 35 (1963)], [RND] III-4-3
boomleeuwerik leeuwerik: leiwerik (Beek) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boon, algemeen bonen: boǝnǝ (Beek), boon: boǝn (Beek) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boordenknoopje knoopje: knuipke (Beek) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boos kwaad: kaod (Beek) boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4
bord telder: teͅi̯ər (Beek) bord III-2-1