24555 |
verwelkt |
verwelkt:
WLD
verwelk (L428p Born)
|
Verwelkt, gezegd van bloemen (pens). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20304 |
verwend kindje |
verwende poet:
verwende poet (L428p Born)
|
een bedorven, door en door verwend kind [babaard, babbe, kinnebaba] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21795 |
verwensen |
verwensen:
verwinsjen (L428p Born)
|
iemand kwaad toewensen [wensen, verdijen, verwensen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
28483 |
verzegeld broed |
gesloten broed:
gesloten broed (L428p Born),
verzegeld broed:
verzegeld broed (L428p Born)
|
Gesloten broed. Het stadium van het broed waarbij de larf volgroeid is. De cel wordt door de werkbijen afgedekt met zegelwas. De larf kan zich gaan verpoppen. [N 63, 25b; N 63, 20a; N 63, 23d; N 63, 23a]
II-6
|
28650 |
verzegelde honing |
verzegelde honing:
verzegelde honing (L428p Born)
|
Honing uit een verzegelde raat. Ten aanzien van het woordtype rijpe honing merkt de informant uit L 333 op dat men, wanneer een raampje voor twee-derde verzegeld is, de honing rijp mag noemen. [N 63, 114a; N 63, 113a; monogr.]
II-6
|
28479 |
verzegelen |
verzegelen:
verzegelen (L428p Born)
|
Het sluiten van de cellen door de werkbijen met een dekseltje van was. Dit sluiten of verzegelen gaat onmiddellijk vooraf aan het poppestadium van de larven. [N 63, 23a; Ge 37, 71]
II-6
|
21806 |
verzoek |
bede:
bée (L428p Born)
|
het vragen iets te willen doen, verzoek [bede] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18931 |
verzuimen |
verzuimen:
verzuimen (L428p Born)
|
nalaten te doen wat men opgedragen gekregen heeft of wat men beloofd heeft [verzuimen, schrikken, fouten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
camesol (L428p Born),
kamizooltje (<fr.):
kammezjölke (L428p Born),
vesting:
vesting (L428p Born)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || het vest [N 59 (1973)]
III-1-3, III-3-1
|
28727 |
vestenmaker |
kamizooltjesmaker:
kamǝzø̄lkǝsmē̜ker (L428p Born)
|
Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a]
II-7
|