e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L271p plaats=Venlo

Overzicht

Gevonden: 7326
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baai baai: bāj (Venlo) Dik en grof wollen weefsel, op molton gelijkend flanel, meestal donkerrood, ook wel bruin, geel of blauw van kleur, waarvan onderkleren, vrouwenrokken, hemden voor zeelieden en boeren worden gemaakt (Van Dale, pag. 229). [N 62, 91; Gi 1.IV, 54; MW] II-7
baaien onderrok baaien onderrok: baajen ónderrok (Venlo), baaien rok: baaienrok (Venlo), baajerok (Venlo) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baalschort baal: bij de boeren  baal (Venlo), slobber: sloeber (Venlo) voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
baantje glijden op het ijs glibberen: gliebere (Venlo), liertsen: liertse (Venlo, ... ), slidderen: sliddere (Venlo, ... ), slidderen (Venlo), sliddərə (Venlo), sliedere (Venlo), [Met afbeelding (-> op sneeuw of ijs)]  sliddere (Venlo) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden op een glijbaan. || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)] III-3-2
baard baard: bārt (Venlo), pluim: plȳm (Venlo) De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, II-6
baarmoeder van de kip eileider: eileider (Venlo) Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57] I-12
babbelaar babbelaar: babbelaer (Venlo, ... ), babbelêr (Venlo), babbəlaer (Venlo), babbəlééər (Venlo), bàbbelèèr (Venlo), smeerlap: sméérláp (Venlo), snoepje: snuupkə (Venlo, ... ), spekje: spékske∂ (Venlo) babbelaar [SGV (1914)] || babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3
baby, zuigeling kindje: ein kiendje (Venlo), kiendje (Venlo, ... ), niej kiendje  kiendje (Venlo), klein diertje: klein deerke (Venlo), wat jongs: wat jôngs (Venlo), zuigeling: zügeling (Venlo) baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || pasgeboren baby || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)] || zuigeling III-2-2
bagagewagen bagagewagen: bagaazjewage (Venlo), pakwagen: pàkwáágə (Venlo) een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)] III-3-1
baggermolen zandzuiger: zandzuuger (Venlo), zàntzūūgər (Venlo) een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)] III-3-1