e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baret baret (<fr.): baret (Heerlen) baret III-1-3
baret? bonnet (<fr.): bonnet (Heerlen) bonnet III-1-3
barrevoets baars: !!! bärves = op de kousen  baasch (Heerlen), barvoets: berves (Heerlen), bɛrvəs (Heerlen), op de blote voeten: up tə blu.ətə vø:t (Heerlen) barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND] III-1-3
bastaardvijl bastaard: bastǝrt (Heerlen) Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g] II-11
basterdsuiker basterdsuiker: basterdsoeker (Heerlen) basterdsuiker III-2-3
bazige vrouw canaille: kànnáljə (Heerlen), feeks: fieks (Heerlen), kapitein: kàppətèèjn (Heerlen) een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)] III-1-4
bed bed: beͅt (Heerlen), Verklw. bedje  bed (Heerlen), bult: bargoens  bult (Heerlen), klap: bargoens  klap (Heerlen), nest: Verklw. neske  nes (Heerlen), pul: bargoens  pul (Heerlen), pès: bargoens  puus (Heerlen), Verklw. püske  püs (Heerlen) bed [RND] III-2-1
beddenplank dil: del (Heerlen) losse beddeplank, onderlaag III-2-1
bedekt een onaangenaamheid zeggen een steek onder water geven: sjtîêk-óngər wáátər (Heerlen), fieloer: fīēlôer (Heerlen), judas (zn.): jōēdàs (Heerlen), stechelen: sjtichələ (Heerlen) iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)] III-3-1
bedelaar bedelaar: bêêdələr (Heerlen) de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)] III-3-1