e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amby

Overzicht

Gevonden: 3110
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwemblaas ziel: ziejl (Amby) Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)] III-4-2
zwemmen zwemmen: schwumme (Amby), zjwəmə (Amby) zwemmen [RND], [SGV (1914)] III-3-2
zweren, etteren vervuilen: vervoulen (Amby), zweren: schwèèren (Amby), zweiren (Amby), zwèèren (Amby) etteren [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2
zwerm zwerm: šwɛrm (Amby) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6
zwermen zwermen: šwɛrmǝ (Amby) Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6
zweten zweten: geschwèt (Amby), schweiten (Amby) wij hebben daar gezweet [ZND 08 (1925)] || zweten [SGV (1914)] III-1-2
zwezerik zoetsels: zeutzels (Amby) kalfzwezerikken [ZND 08 (1925)] III-2-3
zwijgen zwijgen: ich zal mer schwiege (Amby), schwiegen (Amby) Ik zal maar zwijgen. [ZND 08 (1925)] || zwijgen [SGV (1914)] III-3-1
zwoegen ploeteren: ploetere (Amby), taperen (< fr.): mar.: fr. "taper  ich hub moete tapere (Amby), wolven: wouven (Amby), zich uitsloven: ōētschlove (Amby) hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || Ik heb moeten zwoegen. [ZND 08 (1925)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)] III-1-4
zwoord zwaard: schwaars (Amby), zwaarsch (Amby) zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)] III-2-3