| 23339 |
zonde |
zonde:
zun (Q102p Amby)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23340 |
zonden |
zonden:
zun (Q102p Amby)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 18890 |
zonder opzet |
zonder verzei:
zonder verzei-j (Q102p Amby)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (Q102p Amby)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
| 20189 |
zoon |
jong:
jong (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
zoon:
zoon (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby),
zóón (Q102p Amby)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)], [ZND 11 (1925)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
| 19233 |
zorgen voor |
bezorgd zijn:
bezörrig zeen (Q102p Amby)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20826 |
zout |
zout:
zaait (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
zāt (Q102p Amby)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
| 21072 |
zuigen |
zuiken:
zoeke (Q102p Amby)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
| 20286 |
zuigfles |
fles:
flesch (Q102p Amby)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
| 21324 |
zuinig |
scherp:
er is zoe sjerp (Q102p Amby),
zuinig:
zuinig (Q102p Amby),
zuinïg (Q102p Amby)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|