28594 |
carbollap |
carbollap:
carbollap (Q019p Beek)
|
Flanellen lap die vochtig is gemaakt in een oplossing van carbol en water. Het is een goed middel om de bijen te kalmeren, het nadeel van de lap is de stank. [N 63, 73d]
II-6
|
18067 |
cariës |
wolf:
wouf (Q019p Beek)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmɛnt (Q019p Beek)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
29999 |
cementmortel |
cementspijs:
sǝmɛnt[spijs] (Q019p Beek)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
gedroogd van mager vlees
drèùgwoosj (Q019p Beek)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
ciborie (Q019p Beek)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20545 |
cichorei |
cichorei:
siechorei (Q019p Beek, ...
Q019p Beek),
siegoorij (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
cichorei; Hoe noemt U: Surrogaat of smaakverbeterend middel voor koffie gemaakt van de wortel van een bepaalde plant die gemalen en geroosterd wordt (cichorei, cikorei, suikerij, suikeraai, sekraai, bitter, Gemertse koffie) [N 80 (1980)]
I-7, III-2-3
|
18518 |
colbertjasje |
colbert (fr.):
colbért (Q019p Beek)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23418 |
communiebank |
communiebank:
kemunebank (Q019p Beek)
|
De balustrade aan de voet van het priesterkoor, waaraan de gelovigen de communie ontvangen [communiebank?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32598 |
compost |
compost:
kǫmpǫs (Q019p Beek),
drek:
drɛk (Q019p Beek)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|