21345 |
fluisteren |
fezelen:
Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.
fiəzəle (P186p Gelinden)
|
fluisteren [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
33755 |
fokmerrie |
kweekmerre:
kwikmęrǝ (P186p Gelinden),
veulensmerre:
vø̄.lǝsmęrǝ (P186p Gelinden)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
kurrenzoog:
kørǝzou̯.x (P186p Gelinden)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
drɛinkgɛlt (P186p Gelinden)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
ə zal ə fərtuun moke (P186p Gelinden)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
framboos:
frambos (P186p Gelinden)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
və həbbə⁄n⁄in frankrɛk gəzjetə (P186p Gelinden)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33529 |
fruit, ooft |
fruit:
frøyt (P186p Gelinden)
|
[ZND 05 (1924)]
I-7
|
21557 |
gadeslaan? |
nazien:
z⁄n zo.ke noewəziejn (P186p Gelinden)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21314 |
galgenaas |
crapule (fr.):
krəpul (P186p Gelinden),
nijs:
[sic]
nijs (P186p Gelinden)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|