e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
willen willen: Mar.;: dit ww. komt niet voor in WBD 1.4; in deze lijst komt het gehele werkwoord ook niet voor! Niet gebruiken?  wil, wilt, wilt (Beringen) ik wil, gij wil, hij wil ik wou, gij woudt, hij wou wil hij nu? wou hij gisteren? wou hij het maar doen! [ZND 08 (1925)] III-1-4
wimper pimpel: pimpels (Beringen), wimper: wimpers (Beringen) lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)] III-1-1
wind (alg.) wind: wint (Beringen, ... ) wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)] III-4-4
winderig weer winderig (weer): wendərəx (Beringen), windweer: wendwēr (Beringen) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] III-4-4
windhoos houwvrouwtje: een hove??  ə hóvərōkə (Beringen), windhoos: wendós (Beringen) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
windroeden banden: bāǝn (Beringen), windrissen: wentresǝ (Beringen), wissen: wisǝ (Beringen) Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.] II-9
windzuiger windzuiker: we.nt˲zø̜̄kǝr (Beringen) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkelkorf kabas: ⁄n kabas (Beringen), net: net (Beringen), ⁄n net (Beringen) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: (w)eene (Beringen), winə (Beringen), wīnne (Beringen) III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [Willems (1885)] III-3-2
winterkleren winterdingen: wentərdeŋə (Beringen), wintərdiŋə (Beringen) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3