e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte aalbes witte aalberen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  wetə ālbēr (Beringen) witte aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
witte kaas, wrongel platte kaas: Syst. Frings  platə kēs (Beringen, ... ) Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen bijenkorf: Muts met kant in vorm van honingraten.  beͅiəkorf (Beringen), frulmuts: frolmøͅts (Beringen), pijpjesmuts: De informant geeft aan dit nooit bij hen gedragen werd, [pijpjesmuts?].  / (Beringen) muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)] || muts, witte ~; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
witte klaver, steenklaver steenklaver: stēn[klaver] (Beringen), witte klaver: wetǝ [klaver] (Beringen) Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
witte kool witte kabuiskool: witte kabuiskuël (Beringen), witte kool: wetə kyəl (Beringen), witte kool (Beringen), witə ky(3)̄l (Beringen, ... ) [Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3
witte kwikstaart akkermannetje: gemeenschappelijke naam 112a en 12b: Kwikstetje  akkermenneke (Beringen), kwikstaart: kwikstaert (Beringen), kwikster (Beringen), kwikstet (Beringen), kwikstaartje: kwikstaartje (Beringen), kwikstèrteke (Beringen, ... ) kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1
witte muts met een strik onder de kin koofje: kufkə (Beringen), kornetje (<fr.): kərneͅtəkə (Beringen) mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)] III-1-3
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje met: meͅt (Beringen), pijpjesmuts: Muts met fijne plooitjes.  pɛpkəsmøͅts (Beringen) muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)] || pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
witte muts met sierkrans en afhangende linten frulmuts: frolmøͅts (Beringen) muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)] III-1-3
witte vloed vloed: vlut (Beringen) Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99] I-11