17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L300p Beesel)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krankheid (L300p Beesel)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
ziël (L300p Beesel)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doedelies (L300p Beesel)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zēēn (L300p Beesel),
zēən (L300p Beesel)
|
zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
ziĕj (L300p Beesel)
|
Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23804 |
zijn pasen doen |
paascommunie (<lat.):
paoskumunie (L300p Beesel)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
meeleven:
(geluk, leed).
mitleavə (L300p Beesel)
|
genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19221 |
zijn woede luchten |
afreageren:
aafreeageerə (L300p Beesel)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24758 |
zilverschoon |
zilverkruid:
WLD
zilverkrüt (L300p Beesel)
|
Zilverschoon (potentilla anserina 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn kruipend, met lange wortelende uitlopers; de bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn gezaagd en aan de onderkant wit zijdeachtig behaard; de bloemen groeien afzonderlijk, zijn [N 92 (1982)]
III-4-3
|