18005 |
zweten |
zweten:
zweite (L300p Beesel)
|
zweten [SGV (1914)]
III-1-2
|
26097 |
zwichtstelling |
galderij:
galdǝrij (L300p Beesel)
|
De omloop of galerij om de Hollandse molen vanwaar men de zeilen kan zwichten en eventueel ook de vang kan bedienen. Zie ook afb. 24. [N O, 57a; Sche 23]
II-3
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zwiege (L300p Beesel)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
32328 |
zwikgat |
zwikgat:
šwik˲gāt (L300p Beesel)
|
Het gaatje waardoor tijdens het tappen lucht in het vat kan komen en gistingslucht kan ontsnappen. Volgens de respondent uit Panningen (L 290) werd bij een gevuld vat het zwikgat tegen het stof afgesloten met behulp van een korenaar. [N E, 48a add.; A 36, 3a, add.]
II-12
|
19301 |
zwoegen |
wurgen:
Opm. hebzucht.
wörge (L300p Beesel),
zich uitsloven:
zich oetsjloovə (L300p Beesel),
zich weren:
zich wéérə (L300p Beesel)
|
zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwaars (L300p Beesel)
|
zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|