e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braden braden: braoje (Nederweert), ¯nen Herst, ¯ne eike en aerpel braoje gebraoje aerpel  braoje (Nederweert) braden [SGV (1914)] || braden in vet of olie III-2-3
braken braken: brākǝ (Nederweert), kotsen: kotse (Nederweert, ... ), kŏtse (Nederweert), kótse (Nederweert), spijen: spij-je (Nederweert) De houtachtige stengels van het vlas met behulp van een braak kneuzen en breken, zodat ze eraf vliegen. [N 48, 16a; monogr.] || kotsen [SGV (1914)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] II-7, III-1-2
bramenvlaai bramelenvlaai: Syst. WBD  braomelevlaaj (Nederweert), broamelevlaaj (Nederweert) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
branden berren: de stoof bertj (Nederweert), borren: bøͅrə (Nederweert), branden: verouderd  brange (Nederweert) branden || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
brander van een lamp brander: brander (Nederweert) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandhout knabben: knep (Nederweert), knabhout: knephout (Nederweert), knephout: kneͅphoͅu̯t (Nederweert) [SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] I-7, III-2-1
brandijzer vuurijzer: vø̄rīzǝr (Nederweert) Een ijzer bij de open haard waartegen de turven op hun zijde worden gelegd. [I, 10d] II-4
brandnetel netel: neêtel (Nederweert), nētǝl (Nederweert) netel || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandstof stook: stō.k (Nederweert) iets om te stoken III-2-1
brasem brasem: vis  brieësem (Nederweert) brasem III-4-2