id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
27970 | zijdelingse druk | stootdruk: štōsdrø̜k (Buchten [(Maurits)] [Maurits]) | Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.] II-5 |
18680 | zijden omslagdoek | zijden plag: zieje plak (Buchten) | omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3 |
34580 | zijladder | leiers: lęi̯ǝrǝ (Buchten), oogstleier: (mv) ǫu̯xslęi̯ǝrǝ (Buchten) | Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13 |
32947 | zijladders van de oude kar | ledders: lęi̯ǝrǝ (Buchten), oogstledders: ǫu̯xslęi̯ǝrǝ (Buchten) | De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3 |
18028 | zijn neus snuiten | snoeven: sjnoeve (Buchten) | snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2 |
27824 | zijwand | planken (mv.): plɛŋk (Buchten), stoot: štōs (Buchten [(Maurits)] [Maurits]), zijplanken: ziplɛŋk (Buchten), zīplɛŋk (Buchten) | De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13, II-5 |
30582 | zilverbrons | zilverbrons: zilverbrons (Buchten) | Zilverkleurig verfpoeder, bestaande uit een legering van tin en zink. [N 67, 10b] II-9 |
33602 | zilveruitje | sint-jansuntje: Sint Jansunkes (Buchten), zilver-untje: mv -s zilverunke (Buchten) | [DC 13 (1945)] I-7 |
27974 | zinken | zenken: zęŋkǝ (Buchten [(Maurits)] [Domaniale]) | Een opgepofte vloer bijwerken en lager maken om op deze wijze de mijngang weer op hoogte te brengen. Volgens de invuller uit Q 15 hoefde men in dat geval de ondersteuning van de galerij niet te vernieuwen. [N 95, 389; N 95, 903; monogr.; Vwo 75; Vwo 541; Vwo 650; Vwo 870] II-5 |
17827 | zitten | zitten: zitte (Buchten) | zitten [SGV (1914)] III-1-2 |