24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kraoj (L426p Buchten),
kroaj (L426p Buchten)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
zwavelstek:
zweevelstek (L426p Buchten)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
zwagel:
sjwègel (L426p Buchten)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (L426p Buchten)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
šmek (L426p Buchten)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18056 |
zweet |
zweet:
sjweit (L426p Buchten)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18055 |
zwellen |
zwellen:
šwɛlǝ (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gezegd van galerijwanden die opzwellen tengevolge van druk op het gesteente. [N 95, 386]
II-5
|
33875 |
zwellen van de uier |
(ze is aan het) uieren:
ii̯ǝrǝ (L426p Buchten)
|
[N 8, 51]
I-9
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
sjwömme (L426p Buchten)
|
zwemmen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
warshout:
wē̜rshǫu̯t (L426p Buchten)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|