19486 |
voetbankje |
bankje:
bɛnskə (Q279p Baelen)
|
voetbankje [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
24268 |
vogel, algemeen |
gevogels:
gevēūgels (Q279p Baelen),
vogel (enk.):
vôëgel (Q279p Baelen)
|
gevogelte [Willems (1885)] || vogel [Willems (1885)]
III-4-1
|
21268 |
volk (mensen) |
lui:
lyy (Q279p Baelen),
mensen:
minšə (Q279p Baelen)
|
volk [RND]
III-3-1
|
24397 |
vos |
vos:
vòs (Q279p Baelen)
|
vos [Willems (1885)]
III-4-2
|
20294 |
vriend |
kameraad:
kaməro:t (Q279p Baelen)
|
vriend [RND]
III-3-1
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vrø.mis (Q279p Baelen)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrou (Q279p Baelen),
vrow (Q279p Baelen)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
kręmǝ (Q279p Baelen),
zou:
so.u̯ǝ (Q279p Baelen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
foetel:
fūtəl (Q279p Baelen)
|
vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hoǝn (Q279p Baelen)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|