e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beringe

Overzicht

Gevonden: 506

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloem (alg.) bloem: blo.mə (Beringe) bloemen [RND] III-4-3
boeren- en visserstouw bindtouw: beŋgtǫw (Beringe), karlijn: kɛrlīn (Beringe), koezeel: kowzęjl (Beringe), paardslijn: pē̜rslīn (Beringe), ploeglijn: plōxlīn (Beringe), reep: ręjp (Beringe) Algemene benamingen voor gewoon touw zoals die bij boeren en vissers in gebruik zijn. De woordtypen klokzeel, teugel, kordeel en kalfzeel duiden in het bijzonder op soorten touw die uit drie of vier uitgespannen en samengedraaide strengen geslagen zijn. [N 48, 95a; N 48, 95b; N 48, 98a] II-7
boerenzwaluw, zwaluw zwalg: zwalg (Beringe), zwaləx (Beringe), zwaluw: zjwaluw (Beringe) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [DC 35 (1963)] III-4-1
boertje, kleine boer keuterboertje: kø̄tǝrbørkǝ (Beringe) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
bonkelaar van het staakijzer kamrad: kamprāt (Beringe) Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55] II-3
bont en blauw slaan blond en blauw slaan: bluŋg ɛm blōu gəsjlāgə (Beringe), bont en blauw slaan: boŋɛmblōu gəsjlāgə (Beringe) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bonte kraai bonte kraai: boŋkə krɛi̯ (Beringe), bonte kraan: bontə krōͅn (Beringe) kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
bonte specht, specht specht: špɛxt (Beringe) specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
boog pijlenboog: pi.ləmboͅ.əch (Beringe) boog [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: boͅ:u̯m (Beringe) boom [RND] III-4-3