e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beringe

Overzicht

Gevonden: 506

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eikel eikel: ɛi̯kələ (Beringe) eikels [RND] III-4-3
ekster egerst: ēͅgərst, ēͅŋərst (Beringe) ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] III-4-1
enten enten: entə (Beringe), loten: lōətə (Beringe) [RND 10] I-7
eten (ww.) eten: aete (Beringe), ète (Beringe), éétə (Beringe) eten [DC 35 (1963)], [RND] III-2-3
fazant fazant: fəzant (Beringe) fazant (83 bekende jachtvogel; hen bruin en kleiner dan de kleurige haan [N 09 (1961)] III-4-1
fiets fiets: fiets (Beringe) fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)] III-3-1
fijn garen vlassegaren: vlęsǝgārǝ (Beringe) Heel fijn garen van hennep of vlas. [N 48, 85c] II-7
fijne hekel fijne hekel: fīn hējkǝl (Beringe) Volgens Grothe (pag. 282) kunnen de tanden van een hekel 3,5 cm lang zijn, 2 mm dik, bij een tussenruimte van 4,5 mm tussen de tanden. Men spreekt dan van een fijne hekel. Volgens de informant van L 265c zijn de tandjes van een fijne hekel zo fijn als een stopnaald. [N 48, 19e] II-7
flink; flinke persoon flink: flink (Beringe) flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] III-1-4
gaffelreep luitouw: lø̜jtǫw (Beringe) Het dikke touw zonder einde dat in een grote lus tussen de gaffels over het gaffelwiel loopt; de molenaar hijst er bij windstilte de zakken mee op. Zie ook afb. 65. [N O, 25p; A 42A, 47; A 42A, 43; A 42A, 46] II-3