22183 |
houtduif |
houtduif:
hoͅŭtdūf (L265c Beringe),
koolduif:
kuəldūf (L265c Beringe)
|
houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19974 |
houtmolm |
molm:
olm (L265c Beringe)
|
houtmeel [DC 30 (1958)]
III-2-1
|
24170 |
houtsnip |
houtsnep:
hoͅŭtsnɛp (L265c Beringe)
|
houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplentǝr (L265c Beringe)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24172 |
huismus, mus |
huiskets:
hoeskets (L265c Beringe),
hūskɛts (L265c Beringe),
huiskwakel:
hoeskwakel (L265c Beringe)
|
huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus [Roukens 14 (1937)]
III-4-1
|
33609 |
huisweide |
groesje:
grø̄skə (L265c Beringe)
|
I-7
|
24173 |
huiszwaluw |
zwalg:
zwaləx (L265c Beringe)
|
huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24174 |
ijsvogel |
ijsvogeltje:
īsvø̄gəlkə (L265c Beringe)
|
ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26045 |
ijzerbalk |
spilbalk:
spelbalǝk (L265c Beringe)
|
De horizontale balk waarin bij de standerdmolen het boveneinde van het staakijzer draait en bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning. In dit lemma zijn alle opgaven bijeengeplaatst, die betrekking hebben op de ijzerbalk in standerdmolens. Bovendien is hier materiaal opgenomen waarvan door de invullers niet is vermeld voor welk type windmolen het van toepassing is. De opgaven die specifiek de ijzerbalk van de Hollandse molen aanduiden, zijn bijeengeplaatst in het lemma ɛijzerbalk van de Hollandse molenɛ.' [N O, 29d; N O, 16k; A 42A, 17]
II-3
|
29386 |
ineenslaan |
ineenslaan:
enęjnšlǭn (L265c Beringe)
|
Verdraaiingen in het touw slaan. [N 48, 105b]
II-7
|