e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beringe

Overzicht

Gevonden: 506
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handspil stek: štɛk (Beringe) Primitief gereedschap om te spinnen. Volgens de informant van L 265c is dit een stok met haakje die aan de onderkant verzwaard is met bijv. een aardappel. Door het stokje met de hand tegen het been te rollen verkrijgt men de voor het spinnen noodzakelijke, draaiende beweging. Een moderner spintoestel is het touwslagerswiel. Hiervoor zijn echter geen Limburgse benamingen vastgelegd binnen de enquêtering van de NCDN, al hoewel een met de hand gedraaid wiel wel bekend is aan de informant van P 47 (Loksbergen). Zie voor een uitvoerige beschrijving van het touwslagerswiel en de functie ervan WBD II, afl. 4, pag. 1409-1410. [N 48, 27c] II-7
hard, luid hel: hél (Beringe) hard (schreeuwen) [DC 38 (1964)] III-4-4
hart hart: hɛrt (Beringe) hart [RND] III-1-1
haspel bol: bol (Beringe) Houten stang met kruisvormige zijstukken om het garen te bewaren. Zie afb. 65 en 66. [N 48, 117b] II-7
hede, vlas- of hennepafval scheven: šɛ̄vǝ (Beringe) Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.] I-5
heer heer: hi.ər in ən pətatəku:l (Beringe), prins: prins (Beringe) heer [RND] III-3-1
heggenmus bastaardnachtegaal: bastərtnaxtəgāl (Beringe), blauwleggertje: HBHS 182, vanwege de blauwgekleurde eierenen  blo͂ͅu̯ lɛgərkə (Beringe) heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)] III-4-1
heizode vlink: vlēŋk (Beringe) Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.] I-8
hekel hekel: hē̜jkǝl (Beringe), hęi̯kǝl (Beringe) Bord of plankje waarop meerdere rijen spits toelopende, loodrecht staande tanden geplaatst zijn. Hierdoor wordt het gezwingelde vlas vooral met het topeinde doorheen getrokken om de bast te splijten, scheven en korte vezels te verwijderen en de lange vezels recht te trekken. Volgens Van Iersel (pag. 4) is de hekel een plank ter lengte van ongeveer één meter en breed ongeveer een halve, later met 130 √† 135 ijzeren pinnen ter lengte van een dertig cm. Zie afb. 70. [N 48, 19a; monogr.] || Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5, II-7
hekelen hekelen: hējkǝlǝ (Beringe) Een bundel vezels door de hekel halen. Hiermee wil men de nog voorkomende scheven verwijderen en de splitsing en verdeling der lintachtige verbonden bastcellen, het richten of evenwijdig trekken der gladde en lange vezels bereiken. Er is een methode van hekelen waarbij men de bundels vezels stevig vasthoudt, zodat alleen korte vezels in de hekel blijven en de lange vezels in de hand. En er is een methode van hekelen waarbij men de vasthakende vezels uit de hand laat glijden tot alles in de hekel ligt. [N 48, 20a; N 48, 17a] II-7