e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beringe

Overzicht

Gevonden: 506
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inlopen krimpen: krømpǝ (Beringe) Het korter worden van het touw dan de lengte van het garen ten gevolge van de windingen. [N 48, 56] II-7
inspannen voorspannen: vøršpanǝ (Beringe) Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10
jong van een dier jong: jonk (Beringe), joŋk (Beringe) [R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)] I-11, III-4-2
jonge kip pul: pø̜l (Beringe) Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.] I-12
jurk kleed: we zulle det kleid gans los motte sjnieje, vurdet we ⁄t kinne verangeren (Beringe) Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)] III-1-3
kaar kaar: kār (Beringe) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: keͅrs (Beringe) kaars [RND] III-2-1
kaarten (ww.) kaarten: ka.ərtə (Beringe) kaarten [RND] III-3-2
kaas kaas: kîês (Beringe) kaas [RND] III-2-3
kaatsen ketsen: kɛdzə (Beringe) kaatsen [RND] III-3-2