e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beringe

Overzicht

Gevonden: 506
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kast kast: kas (Beringe) kast [DC 39 (1965)] III-2-1
kauw kauwtje: koͅu̯kə (Beringe), torenkraai: tōrəkrɛi̯ (Beringe) kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] III-4-1
keel, strot strot: ṣtro:ət (Beringe) strot [RND] III-1-1
keelpijn het in de keel hebben: hɛ hedət inə kɛ.əl (Beringe) keelpijn [RND] III-1-2
keep noorse vink: nōrsə veŋk (Beringe) keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)] III-4-1
kegelen kegelen: kegələ wört net miər gədoͅ.ən (Beringe), kegələ wört nimər gədoͅ.ən (Beringe) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kegelvormige klos konijn: knīn (Beringe) Kegelvormige houtklos met drie of vier gleuven waarin de deelstrengen liggen. Hiermee worden de draden in elkaar geklost. Het konijn in Beringe (L 265c) heeft drie gleuven en is zonder dwarshout. [N 48, 69a] II-7
kelder kelder: keͅldər (Beringe) kelder [RND] III-2-1
kerel kerel: kɛəl (Beringe) kerel [RND] III-3-1
kerkuil nachtuil: naxty(3)̄l (Beringe) uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)] III-4-1