e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q071p plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binddraad binddraad: bint˱drāt (Diepenbeek) De ijzerdraad die men tegenwoordig gebruikt om de garde te bevestigen. Volgens de invuller uit L 320a moet de 'dekdraad' uit gegalvaniseerd ijzer of koperdraad vervaardigd zijn. In Q 98 gebruikte men panhaken om de garden vast te zetten. [N F, 7] II-9
binder binder: bęŋǝr (Diepenbeek) Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.] I-4
bindtoestel mutsaardbinder: mutsaardbinder (Diepenbeek) Toestel waarop men wissen tot schoven samenbindt. Zie ook afb. 262. In Weert (L 289) en Stokkem (L 423) werd het binden met de hand gedaan. [N 40, 34] II-12
binnenbeer binnenbeer: benǝbīǝr (Diepenbeek), bęnǝbiǝr (Diepenbeek), bęnǝbī.r (Diepenbeek) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnendeksel binnendeksel: benǝdęksǝl (Diepenbeek) Tenen traliewerk onder het buitendeksel. Dat voorkomt dat de duiven ontsnappen, als de mand geopend wordt. Zie ook afb. 283. [N 40, 89] II-12
binnendekseldeurtje deurtje: %%de volgende opgaven zijn meervoud%%  dø̄rkǝs (Diepenbeek) Het deurtje in het binnendeksel waar men de duiven één voor één door naar buiten kan halen of in de mand kan plaatsen. Zie ook afb. 283. [N 40, 91; N 40, 92] II-12
binnendeur tussen stal en schuur koestaldeur: kǫstaldør (Diepenbeek) De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c] I-6
binnenrijn onderste bol: ǫnǝrstǝ bǫl (Diepenbeek) De binnenste van de twee rijnen van het Engels balanceerwerk. Zie ook afb. 79 en de toelichting bij het lemma ɛbalanceerrijnɛ.' [Vds 142] II-3
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen kalotje (<fr.): kəloͅjtšə (Diepenbeek) mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)] III-1-3
binnenspeler inside (eng.): inside (Diepenbeek) Hoe noemt U in uw dialect de speler van een voetbalteam, die links of rechts van de midvoor acteert in een aanvalslijn bestaande uit vijf spelers? III-3-2