e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
degelijk grondig: gröndjig (Nederweert) grondig [SGV (1914)] III-1-4
deken deken: diəkə (Nederweert) deken III-2-1
deksel dek: deͅk (Nederweert), dèk (Nederweert, ... ), deksel: deͅksəl (Nederweert) deksel [SGV (1914)] || deksel van doos, pot III-2-1
dempig dempig: dɛ.mpex (Nederweert) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: den (Nederweert), dennenboom: denneboum (Nederweert), greentje: soort den  greinke (Nederweert) denneboom III-4-3
denken denken: dinke (Nederweert), dînke (Nederweert) denken [SGV (1914)] III-1-4
dennenappel dennenknop: denneknop (Nederweert), denneknup (Nederweert) denneappel || dennenappel [SGV (1914)] III-4-3
dennennaalden dennenspelden: dennespelle (Nederweert), spangen: mv.  spânge (Nederweert) dennenalden || dennennaald [SGV (1914)] III-4-3
derde hooioogst derde snede: dęrdjǝ snēi̯ (Nederweert) Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d] I-3
deugniet deugeniet: deugenet (Nederweert), duuëgeneet (Nederweert), duivelskind: duûvelskîntj (Nederweert), hozenbengel: hoozebîngel (Nederweert), plevuuter: plevuuter (Nederweert), saro: saaroo (Nederweert), stuk vreten: stök vrieëte (Nederweert) deugniet [SGV (1914)] || ondeugend kind || rakker, deugniet III-1-4