e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dompelen dompelen: dumpele (Nederweert) dompelen [SGV (1914)] III-1-2
donderbeestje donderbeestje: dônderbieësje (Nederweert), knozeltje: knuûzelke (Nederweert) donderbeestje || onweersbeestje III-4-2
donderen donderen: dondere (Nederweert) donderen [SGV (1914)] III-4-4
donderx donder: donder (Nederweert), dônder (Nederweert) donder [SGV (1914)] || donder, onweer III-4-4
donker, duisterx donker: dònkel (Nederweert), dó.nkel (Nederweert), dónkel (Nederweert, ... ), dónker (Nederweert) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4
dons, nestveren duivelshaar: wollige haartjes op jong vogeltje  duûvelshaor (Nederweert) dons III-4-1
dood (bn.) dood: doead (Nederweert), doeët (Nederweert), dôêt (Nederweert) dood [SGV (1914)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
doof doof: dōūf (Nederweert) doof [SGV (1914)] III-1-1
doofpot doofpot: doͅu̯fpoͅt (Nederweert) doofpot, aarden of koperen potwaarin de gloeiende kool of aomere uit de bakoven werden opgevangen, met het deksel werd de lucht afgesloten om het doven te veroorzaken III-2-1
dooien dooien: doeajjen (Nederweert) dooien [SGV (1914)] III-4-4