e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broek boks: boks (Lanklaar), broek: brōk (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]) Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10, II-5
broek met split fluitjesbroek: fløytjəsbrōk (Lanklaar) broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] III-1-3
broek: algemeen boks: gebruikt in Dilsen  boks (Lanklaar), kort  boeks (Lanklaar), broek: brook (Lanklaar, ... ), brōk (Lanklaar), gebruikt in Lankaar  brōk (Lanklaar) broek [ZND 01 (1922)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broekkettingen kettingen: kęteŋǝ (Lanklaar) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekspijp boksenpijp: boͅksəpīpə (Lanklaar), pijp: pipə (Lanklaar) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem band: band (Lanklaar), boksenband: boͅksəba.ŋt (Lanklaar), broeksriem: brōksrēm (Lanklaar) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
broeksriem? riem: rem (Lanklaar) riem [ZND A2 (1940sq)] III-1-3
broekzak achter achtermaal: a.xtərmāl (Lanklaar), axtərmāl (Lanklaar), poche revolver (fr.): poͅšrəvoͅlvər (Lanklaar) zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij boksenmaal: boͅksəmāl (Lanklaar), broeksmaal: brōksmāl (Lanklaar), zijmaal: zejmāl (Lanklaar) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broer: broer (Lanklaar), 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  broor (Lanklaar), bróór (Lanklaar) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)] III-2-2