e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beringe

Overzicht

Gevonden: 506
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kwikstaart akkermannetje: akərmɛnkə (Beringe), kwik: kwek (Beringe) kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] III-4-1
woord woord: wø͂ͅrt (Beringe) woord [RND] III-3-1
wulp kuilder: kuulder (Beringe), kuilderd: kyldər(t) (Beringe) wulp || wulp (55 groot, bruingestreept; met lange kromme snavel; broedt in en rond de hei [N 09 (1961)] III-4-1
zaad, zaaigoed zaad: zǭǝt (Beringe) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4
zaaien zaaien: zɛ̄i̯ǝ (Beringe) [N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.] I-4
zanglijster, lijster kleine lijster: kleͅi̯n listər (Beringe) zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1
zeep zeep: ze duit de aofwas nach altied meet greun zeip (Beringe), alzelève of altied  ze duit d⁄n aafwas nog alzelève met greun zeip (Beringe) Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)] III-1-3
zeil minderen zeil korten: zęjl kǫrtǝ (Beringe) Bij oplopende wind de zeilen geheel of gedeeltelijk oprollen om de windvang te verminderen. In l 288b, l 318a en l 320a wordt de term aftrekken gebruikt voor het geheel oprollen van de zeilen, terwijl de benamingen korten (l 245, l 246, l 288, l 318a, l 320a) en inkorten voor het gedeeltelijk minderen van de zeilen gebruikelijk zijn. [N O, 7d; Sche 36; A 42A, 74; N O, 7g] II-3
zien, kijken zien: zēn (Beringe) zien [RND] III-1-1
zuigen zuigen: zuge (Beringe, ... ), zuugen (Beringe), zy(3)̄gə (Beringe) limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] III-2-3