25135 |
wervelwind |
hoos:
hoos (L265c Beringe),
houwmouw:
vroeger
hôjmooj (L265c Beringe),
wervelwind:
wurvelwindj (L265c Beringe)
|
Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
19969 |
wieg |
kroonrad:
kruǝnrāt (L265c Beringe)
|
Het rondsel bovenaan de koning, dat in het aswiel grijpt. Zie ook afb. 64.17 en 58. [N O, 50e; A 42A, 103; Sche 39; A 42A, 13; A 42A, 11; N O, 14a]
II-3
|
24276 |
wielewaal |
goudmerel:
goͅu̯tmēͅrəl (L265c Beringe),
wielewaal:
wiləwāl (L265c Beringe)
|
wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (L265c Beringe)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
24277 |
wilde eend |
eend:
ēͅnjtj (L265c Beringe),
stokeend:
štoͅkēͅnjtj (L265c Beringe)
|
eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
gans:
gōͅs (mv) (L265c Beringe)
|
gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19074 |
willen |
willen:
weite (L265c Beringe),
wille (L265c Beringe)
|
willen (geen context) [DC 38 (1964)], [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
26176 |
windborden |
stormplanken:
stǫrǝmplɛŋk (L265c Beringe)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
26021 |
windpeluw |
assebalk:
ǭsǝnbalǝk (L265c Beringe)
|
De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.]
II-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
wentərkø̄neŋkskə (L265c Beringe)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|