e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wisselvallig weer kwakkellucht: kwàGGəllóch (Heerlen), op- en afgaan: ⁄t weer geet op en aaf (Heerlen), regenachtig (weer): rêêgənèchtich (Heerlen), regenlucht: rêêgəlóch (Heerlen), t weer staat te luimen]: ⁄t weer is neet vas (Heerlen, ... ), ⁄t weer is neet zieëker (Heerlen) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit stervormig vlekje op het voorhoofd kol: kǫl (Heerlen) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
witkwast blokwitter: blǫkwetǝr (Heerlen), witkwast: wetkwas (Heerlen) Rechthoekige borstel om muren of zolderingen te witten of in lijmverf te schilderen. [N 67, 44a; monogr.] II-9
witte aalbes miemelen: miemel (Heerlen) [DC 13 (1945)] I-7
witte abeel belboom: belboum (Heerlen, ... ) abeel, witte populier III-4-3
witte dovenetel witte doenetel: -  wittə daouənètəl (Heerlen), witte dovenetel: wetǝ dǭvǝnētǝl (Heerlen) Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.] || witte dovenetel (Lamium album L.) [DC 13 (1945)] I-5, III-4-3
witte kaas, wrongel fluitekaas: fleute kiës (Heerlen), fleutəkîes (Heerlen), Eigen syst.  fleutekieës (Heerlen), fluiterd: fleutert (Heerlen), Eigen syst.  fleuterd (Heerlen), fluitkaas: fleutkieës (Heerlen), frisse kaas: Eigen syst.  vrisje kieës (Heerlen), klatskaas: Eigen syst.  klatsjkieës (Heerlen) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
witte klaver, steenklaver steenklee: štē[klee] (Heerlen), wilde klee: wel [klee] (Heerlen) Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
witte kool kappes: kappes (Heerlen, ... ), koompes (Heerlen), Iggemakde kappes: zuurkool  kappes (Heerlen), wit moes: wit moos (Heerlen, ... ), witte kappes: wit kappes (Heerlen), witte kool: wiese kuul (Heerlen), witte koehl (Heerlen, ... ) witte (kabuis-)kool || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)] I-7, III-2-3
witte kwikstaart akkerstaartje: akkerschtätske (Heerlen), akkersjtetske (Heerlen), akkerstekje: akkersjtekske (Heerlen) kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] III-4-1