e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zakdoek snuifdoek: ook -  schnoefdook (Heerlen), snuifplag: Zie ook tessjedook.  sjnoefplak (Heerlen), Zie ook zakdook, sjnoesplak.  sjnoefplak (Heerlen), snuifsplag: schnoesplak (Heerlen), snoesplak (Heerlen), Zie ook zakdook, sjnoefplak.  sjnoesplak (Heerlen), tassendoek: Zie ook sjnoefplak. [daar: tessjedook]  tesjedook (Heerlen), tassenplag: tescheplak (Heerlen), tesscheplak (Heerlen), zakdoek: zakdook (Heerlen), Zie ook sjnoesplak, sjnoefplak.  zakdook (Heerlen) 1. neusdoek || 2. zakdook || neusdoek [SGV (1914)] || zakdoek || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakgeld tassengeld: tesschegeld (Heerlen), tessjegeld (Heerlen), (= zakgeld).  tessjegeld (Heerlen, ... ), tessengeld: tesschegeld (Heerlen), tessjegeld (Heerlen), zakgeld: zakgeld (Heerlen, ... ) Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] || Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1
zakhorloge tassenuur: teschenoer (Heerlen), tèsjəōēr (Heerlen), Zie ook afb. p. 431.  tessjeoer (Heerlen), uur: ōēr (Heerlen) horloge [SGV (1914)] || uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] || zakhorloge III-1-3
zalig zalig: ook bedronken  zielig (Heerlen) zalig [SGV (1914)] III-3-3
zand, zandgrond zand: zant (Heerlen), zaŋk (Heerlen) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zandbank zandbank: zántbánk (Heerlen) zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)] III-4-4
zandkorrel, korreltje zand korreltje: e körrelke zank (Heerlen), zandkorrel: zāntkórrəl (Heerlen) zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)] III-4-4
zang zang: zank (Heerlen) 2. Zang. III-3-2
zang, bussel gelezen aren godsschel: gǭtsšęl (Heerlen), zang: zaŋ (Heerlen) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster kleine lijster: kling liester (Heerlen), krammesvogel: krammesvogel (Heerlen), lijster: liester (Heerlen), meling: mäling (Heerlen) lijster [SGV (1914)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1