e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich warm aankleden inpakken: i-pàkkə (Heerlen) zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)] III-1-3
zich zeer slecht gedragen de beest uithangen: də-bîes-ōēthángə (Heerlen) zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)] III-1-4
zicht zicht: zex (Heerlen) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek krank (du.): zeek = hoofdzeer.  krank (Heerlen) ziek [SGV (1914)] III-1-2
ziekelijk krankelijk: krenklich (Heerlen), krèènkəlich (Heerlen) Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)] || ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
ziekenhuis hospitaal: hòspətààl (Heerlen), spitaal: sjpətààl (Heerlen) Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)] III-1-2
ziekenkaart krankenschijn: kraŋkǝšīn (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), schijn: šīn (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]) Verklaring, bewijs van het ziekenfonds dat men ziek is. Zie ook het lemma Verzuimen Wegens Ziekte. [N 95, 918; monogr.] II-5
ziekte krankheid: krankheed (Heerlen), ziekte: zeekde (Heerlen) ziekte [SGV (1914)] III-1-2
ziekteverzuim krankenschicht: kraŋkǝšix (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  ) Dag of periode waarop men door ziekte niet werkt. [N 95, 918; N 95, 918 add.; monogr.] II-5
ziel ziel: zie͂l (Heerlen) ziel [SGV (1914)] III-3-3