e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich haasten zich spoeden: oos sjpouwe (Heerlen), oos spoojə (Heerlen), zich touwen: WNT: touwen (I), B): Zich haasten, spoeden.  oos touwe (Heerlen) zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)] III-1-2
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon hoog in der kop: hoeëg in d’r kop (Heerlen) zelfingenomen III-1-4
zich inbeelden zich inbeelden: zich i-bilde (Heerlen) inbeelden, zich [SGV (1914)] III-1-4
zich kwaad maken zich opregen (<du.): zich-ópreegə (Heerlen), zich opwinden: zich-ópwīngə (Heerlen) zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)] III-1-4
zich over de rug wentelen (zich) wentelen: wenšǝlǝ (Heerlen) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zich schamen zich generen: zich-sjəneerə (Heerlen) zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)] III-1-4
zich schuren schuren: šūrǝ (Heerlen) Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7] I-12
zich vergissen mis haan: ət-més-hán (Heerlen), zich vergeten: īn-īērdóm zich vərgêêtə (Heerlen) het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)] III-1-4
zich vervelen moe werden: muj-wêêdə (Heerlen), vervelen: verveële (Heerlen), vərvêêlə (Heerlen), zich vervelen: zich vərvêêlə (Heerlen) de toestand waarin men zich verveelt [verveling, vernooi, verlei] [N 85 (1981)] || niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)] || vervelen III-1-4
zich verwonderen staan te kijken: sjtòə-tə-kĭĕkə (Heerlen), verwonderen: verwóngere (Heerlen), vərwóndərt (Heerlen), vərwóndərə (Heerlen), zich wonderen: ziech wóndərə (Heerlen) verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || verwonderen || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)] III-1-4