e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dilsen

Overzicht

Gevonden: 2332

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
akkergrens, grensvoor reen: ręi̯.n (Dilsen), scheider: šęi̯ǝr (Dilsen), voor: [voor] (Dilsen) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8
akkersleep, weidesleep rijzer: rii̯.zǝr (Dilsen), viller: veldǝr (Dilsen) Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.] I-2
altaar altaar (<lat.): op den eltijaar (Dilsen) Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)] III-3-3
andijvie andijvie: andi.vi (Dilsen), andivie (Dilsen, ... ), krolandijvie: krolandievi (Dilsen), krulandijvie: krolandievi (Dilsen) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]Hoe noemt u: andijvie (chichorum Endivia - fam. compositae), (andievie, kruisandijvie, krolandijvie) [N 71 (1975)] I-7, III-2-3
angel angel: a.ŋǝl (Dilsen), aŋǝl (Dilsen) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6
angel van bij of wesp angel: angel (Dilsen) angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] III-4-2
angelusklok trumpklok: de klein trumpklok loeit (Dilsen) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
anjelier flier: ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007  fleeren (Dilsen) Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)] I-7
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) violier: [Eigenlijk Cheiranthus cheiri] -  fleerən (Dilsen) tuinanjer III-2-1
appelbol krollemol: krollemol (Dilsen) appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] III-2-3