33789 |
achterhand van het paard |
(het) achterste:
axtǝrstǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
17572 |
achterhoofd |
bol:
bol (Q071p Diepenbeek)
|
Achterhoofd (achterkop, bol(les)). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (Q071p Diepenbeek),
vars:
vās (Q071p Diepenbeek)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
domband:
dombānt (Q071p Diepenbeek)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
stootring:
stutre̜ŋk (Q071p Diepenbeek)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
kont:
kont (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
poepenstaart:
poepestat (Q071p Diepenbeek)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
terug:
trø̜k (Q071p Diepenbeek)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hōǝ. (Q071p Diepenbeek),
slaan:
sløn (Q071p Diepenbeek),
slōn (Q071p Diepenbeek),
stampen:
sta.mpǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterste hoofdbred:
ɛ.xsdǝ hø̜i̯t˱brīǝ.t (Q071p Diepenbeek),
hoofdbred:
høi̯t˱brēt (Q071p Diepenbeek),
(mv)
hø̄t˱brētǝr (Q071p Diepenbeek)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterste rad:
aachtərstə raod (Q071p Diepenbeek)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|